Bedenkingen en vragen bij de uithuisplaatsingen i.v.m. het toeslagenschandaal, en i.v.m. het Gronings beven.

 

Mei 2022 - Brief aan rechtbanken en kinderrechters

 

Onderaan (scroll) nog een nette vraag aan rechters.

 

Hoevele maanden is het nu na het bekend worden van het toeslagenschandaal met uithuisplaatsingen?

 

Hoe komt het dat daarop de G.I.’s niet direct begonnen zijn met deskundigenonderzoek (dus op hoger niveau van het speculeren met jeugdzorgwerkers die tevens een groot verloop kennen, waarschijnlijk op geweten) om de uithuisplaatsingen terug thuis te gaan plaatsen, immers de besturen hebben alle recente wetenschappen verkregen over de schadelijkheid van een beschermingsmaatregel?

 

Hoe komt het dat (kinder)rechters niet concreet afwegen tegenover kinderrechten na of al tijdens hun beloofde zelfreflectie?

 

Hoe komt het dat de ministers achter de jeugdzorg gaan staan terwijl bewezen is dat de jeugdzorg ouders heeft misleid?

 

 

Feiten:

 

Het is een feit dat de besturen in de jeugdbeschermingsketen meermaals op de hoogte zijn gebracht van recente wetenschappelijke inzichten van onafhankelijke wetenschappelijke publicaties, onder andere door ouderorganisaties zoals AdoptieZorg & Familierecht.

 

Peer van der Helm waarschuwde als één van de velen doe waarschuwt, en waarschuwde zoals Menno Oosterhoff en Robert Vermeiren.

 

Het is duidelijk dat deze keten deze wetenschap niet heeft geïmplementeerd in beleid; te verwachten was dat in jeugdbeschermingsrapportages naar de rechters meer afgewogen duidelijker de vermeende bedreiging van de ontwikkeling van het kind tegenover de schadelijke contra-indicaties van een beschermingsmaatregel worden gesteld, zoals kinderombudsman Marc Dullaert dat ook stelde in 2013. De jeugdbescherming zou dit concreet moeten aantonen, nu het internationaal VN-kinderrechtenverdrag[1] in artikel 24 lid 1 het onderzoeksniveau aangeeft bij ‘zorgen’.

 

En bij verlengingen van een beschermingsmaatregel behoort de rechter toch na te gaan dat artikel 25 op het niveau van artikel 24 lid 1 als ‘evaluatie’ goed wordt uitgevoerd. Dat moet dus aangetoond worden door de jeugdzorg, zowel de diagnose als ook de inzet op basis van BW1:262 lid 3 (als het verzuim er voortvarend aan te hebben gewerkt)[2] als lid 1 (voorlichting, hulp, steun verstrekken om de bedreiging voortvarend te doen oplossen)[3].

 

Het is een feit dat bij minder kinderen ìn de jeugdbeschermingsketen de werkdruk afneemt. Gehoor geven aan de recente wetenschap zou het aantal uithuisgeplaatsten verminderen, en prof. Jo Hermanns zei dat ook, in diens onderzoek in Zeeland: het aantal kan met passende hulp thuis teruggebracht worden tot 25% en dan – zo zei hij – nog maar kort (UHP).  Peter Dijkshoorn[4] e.a. stelt dat er zelfs naar nul uithuisplaatsingen moet worden gewerkt.

 

Het is een feit dat zelden door de jeugdbeschermingsketen doorverwezen wordt naar specialisten buiten de algemene deskundigen die door gemeenten zijn ingekocht als ketenpartners. Dat doorverwijzen zou ook werkdruk verminderen; èn het geeft het kind een meer passend hulptraject dat minder aanmoddert.

 

Hoeveel gezinnen onder OTS hebben eerst het aanbod verkregen om een EigenKrachtConferentie te houden om een drang- of dwangmaatregel te vòòrkomen, alsmede de aantoonbaar en juiste voorlichting te hebben verkregen om een maatregel te vòòrkomen? Was dat niet de bedoeling van de jeugdwet? Was inhoudelijke preventie niet een doel, on een schadende maatregel te doen vòòrkomen?

 

Bedenk dat bij een verzoek tot ultimum remedium er te lichtvaardig aan gehoor gegeven, terwijl militairen dat ultimum remedium (schieten)  juist trachten te voorkomen. Je zou daarvòòr dus moeten onderzoeken en nadenken. Samen met ouders kan Rv810a gebruikt worden wat conform IVRK art. 24 lid 1 bij zorgen tot diagnostiek noopt.

 

 

Rechters:

 

(Kinder)rechters, die de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in LJN BD1113 kennen,[5] onderzoeken zelden aantoonbaar de bewijzen die bij beweringen van de jeugdzorg, noch de bewijzen die de ouders verstrekken, horen. Een kinderrechter behoort als bestuursrechter te controleren volgens die uitspraak.

 

Kinderrechters blijken ook weinig gehoor te geven aan internationaal recht, zoals in het rapport op https://kinderbescherming.jimdofree.com/kritiek-van-deskundigen/onderzoek-met-gevolg/wetenschappelijk-rapport-werkelijkheidsvinding/ is gepubliceerd.

 

Kinderrechters verlengen, ook na het bekend worden van de schandalen, veelal een beschermingsmaatregel met een jaar.  De VN-richtlijn bij IVRK artikel 25 adviseert om de drie (3)  maanden te evalueren. Uiteraard op het niveau van IVRK art. 24 lid 1: diagnostisch omdat er ‘zorgen’ zouden zijn (een indicatie van diagnostisch-onbevoegde jeugdzorgwerkers noopt tot diagnostiek!).

 

Waar de rechters een verzoek vanuit de jeugdbescherming wat vaag vinden en ouders hebben een weerwoord op het jeugdbeschermingsverzoek, dan kan de rechter met de ouders denken aan Rv810a, waar nu gezegd wordt dat ze als rechters niet anders kunnen dan geloven in de door de overheid schijnbaar als enige oplossing aangewezen jeugdbeschermingsketen.

 

Waar rechters zien dat de jeugdbescherming pas aan het eind van een jaarstermijn OTS aan hun inspanningsverplichting gaan werken en dan, na decennia ervaring, ‘ontdekken’ dat er wachtlijsten zijn, kan de rechter de jeugdbescherming toch concreet opleggen de volgende keer aan te tonen dat er concreet en inhoudelijk gewerkt is aan het oplossen van de bedreiging?!  {Aantoonbaarheid van inspanningsverplichting is van groot belang!}

 

Dan kan de verlenging ook aan de richtlijn van de VN aangepast worden naar drie à vier maanden. Ouders zouden met gezondheidszorg i.p.v. de dreiging vanuit de jeugdbescherming meer enthousiast geraken tot een oplossing in tips en begeleiding met voorlichting te komen.

 

 

Politiek:

 

In de Tweede Kamer bleken de ministers Weerwind en Rutte pal achter de jeugdzorg te staan, terwijl bewezen is dat de jeugdzorg ouders “vrijwillig hun kinderen uithuis lieten plaatsen”. De tekst van BW1:265a is duidelijk: “Plaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin [UHP] geschiedt úítsluitend mèt een machtiging tot uithuisplaatsing.”  Dus van een rechter!

 

De jeugdzorg moet dit toch weten en informeert ouders niet.  Dat heet misleiding.  En zelf overtreedt die jeugdzorg dus de wet.  Ook kregen die ‘vrijwillige’ ouders niét te horen dat BW1:253s lid 1 en 2 bestaan, zodat al die beloften uit de jeugdzorg dat de kinderen ook weer ‘vrijwillig’ terug konden na het ouderlijk probleem, veroorzaakt door de staat, valse beloften bleken: terwijl terugplaatsen zeker na een jaar, en dat gaat snel waar de jeugdzorg terugplaatsen tegenwerkt, niet anders dan via die rechter, waar de ouders zo bang van zijn, kan. Dàt terugplaatsen is zeer moeilijk waar de jeugdzorg dat tegenwerkt en pleegouders inspraak hebben.

 

Waar naar BW6:162 lid 2 de burger op ongeschreven maatschappelijke regels[6] mag afgaan te mogen verwachten dat het staatsorgaan jeugdzorg voldoende en volwaardig voorlicht, en de jeugdzorg doet dat vele malen niet, dan heet de bewering van de ministers over de goede jeugdzorg ‘liegen’ in de volksmond.

 

 

Wat moeten we denken bij de uitvluchten dat “terugplaatsen zeer zorgvuldig dient te geschieden”?

Ouders worden, nogmaals beschuldigend, neergezet als ‘onveilig’.

De oorzaak is niet de onveiligheid (dat niet gecodificeerd is) of de concrete bedreiging van de ontwikkeling (niet afgewogen tegenover de schadelijkheid uit een beschermingsmaatregel) doch het toeslagenschandaal of ander schandaal dat leidde tot speculeren met kindobjecten door de jeugdbescherming.

 

De oorzaak is het schandaal door de overheid, waardoor kinderen snel uithuisgeplaatst konden worden, deels onterecht “vrijwillig” onder afdreiging dat “anders de rechter er aan te pas zou komen”. - [Terug hoeft geen half jaar te duren; er bestaat ook gezondheidszorg met meer deskundigen].

 

Van de oorzaak telkens afdwalen naar “onveilige ouders” is propagandistische misleiding, afleiding van de oorzaak die hersteld dient te worden.

Het is dan ook niet te verwachten dat ‘onveiligheid’ bij ouders een rol speelt.

 

De G.I.’s hebben nog geen inzet getoond voortvarend elke uithuisplaatsing door deskundigen te laten onderzoeken op terugplaatsmogelijkheid.   Er lijkt onwil te heersen. Is hier spraken van de financiële ‘perverse prikkel’ waar Marc Dullaert op pagina 93 over schreef (in rapport “Is de zorg gegrond?”, 2013).

 

Elk kind, ongeacht de effectiviteit van de maatregel, levert de G.I. en de pleegsettingen subsidie op.

 

Er is de laatste tijd veel concrete critiek geuit op de structuur van jeugdzorg met een drempelloze overgang tot jeugdbescherming met veel knip- en plakwerk zonder inhoudelijke preventieve voorlichting en diagnostiek. De besturen in de jeugdzorg laten zich horen met afleidende propaganda.

 

Maar de politiek die misleidt, “liegt”, en de oorzaak verduistert met “onveiligheidsbeweringen”, de rechters die aan zelfreflectie zouden doen, maar waar ook op o.a. Linked-in (M.Engbers) propaganda met afleiding wordt vernomen, lijken onschendbaar.

 

Zie maar eens met hen in gesprek te komen over de structuur en interne cultuur.

Mogen zovele kinderen hieronder lijden?

Kinderen die na hun 18de statistisch oververtegenwoordigd in uitkeringen terug te vinden zijn….

 

Is de definitie in BW1:255 lid 1 wel voldoende gecodificeerd?

“Het belang van het kind” in kinderrecht: “However, application of this concept in practice is a source of concern, as het UN Committee on the Rights of the Child has lamented frequently in its reports. This concept is also one of the widely abused, whith led the Committee to issue “General comment No. 14 (2013) on the right of the child to have his or her best interests taken als a primary consideration (art. 3, para. 1).”

 

De RvdK kon geen definitie geven, maar beweerde wel dat ze daarnaar handelen. Dat is niet logisch. Dat maakt dat ouders tegen vaagheden moeilijk verweer kunnen voeren, en dat wordt dan nogal een tegengewerkt door de jeugdbescherming, met beweringen die ‘professioneel’ heten te zijn, doch zelden onderzocht op steekhoudendheid.  Ook monteurs en slagers zijn ‘professionals’.

 

Ja, de “aanvaardbare termijn” die in meerdere richtlijnen zit, is in één richtlijn doorgeprikt.[7]

 

De politiek is dus lam geslagen door hun ideologieën die elkaar bestrijden.

 

Wat doen de rechters?

 

Kinderen doen schade op in jeugdzorg, dat geen gezondheidszorg is.

 

 

Tj.W. Strubbe

                                             Noten:

[1]:  IVRK24 Lid 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op het genot van de gróótst mógelijke mate van gezondheid èn op voorzieningen voor de behandeling van ‘ziekte’ en het herstel van de gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te wáárborgen dat géén enkel kind zijn of haar recht op tóégang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt ònthouden.”  Onder 'ziekte' mogen we ook de vermeende ‘zorgen’ verstaan die de jeugdzorg denkt te zien en zouden moeten worden opgelost naar doel van BW1:255 lid 4, en waar dan ook onbezwaarde toegang tot de gezondheidszorg voor open dient te staan; niet ‘ònthouden’..

[2]:  BW1:262 lid 3: “De gecertificeerde instelling bevòrdert de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige.”, waarbij de rechter weet van artikel 3.2 lid 2 Jw.  Dit kan niet met een te minimale omgangsregeling en geen deskundige interactiediagnostieke nabespreking.

[3]:  BW1:262 lid 1: “De gecertificeerde instelling houdt toezicht op de minderjarige èn zorgt dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouders of ouder hùlp en stéún wòrden geboden òpdat de còncrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige, bedoeld in artikel 255, vierde lid, binnen de duur van de ondertoezichtstelling –{binnen termijn van drie maanden, tot een jaar}- worden weggenomen. De inspanningen van de gecertificeerde instelling zijn erop gericht de ouders of de ouder zóveel mogelijk de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te láten dragen.”

[4]:  Dijkshoorn: "Ik denk dat we te weinig kennis benutten om kinderen en gezinnen goed te helpen. In een andere regio is onderzoek gedaan; daaruit blijkt dat bij de kinderen die daar opgenomen zijn in de [UHP]jeugdhulp van tien procent bekend is waarom ze daar zitten. Bij negentig procent zijn kinderen en behandelaars dat vergeten. Een nare constatering en ik weet zeker dat het op meer plekken zo is."  De concretie van lid 4 BW1:255 is zoek! BW1:265b is te speculatief gecodificeerd op verwachtingen van diagnostisch-onbevoegden.

[5]:  LJN BD1113: http://www.wetboek-online.nl/jurisprudentie/ljnBD1113.html : Rechtsmachtverdeling tussen de kinderrechter als civiele rechter en de kinderrechter als bestuursrechter. Hoger beroep tegen uitspraken van de kinderrechter als bestuursrechter moet worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Als bestuursrechter onderzoeken!

[6]:  BW1:162 lid 2: Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.

[7]:  Termijn: https://jeugdbescherming.jimdofree.com/kwaliteit/fjr-2012-95-over-hechting/aanvaardbare-termijn-rechtelijk/ waaruit de onwetenschappelijkheid van deze gebruikelijke smoes is bewezen, maar nog indirect wordt gebezigd.

______________________________________________________________________________________________________________

We hopen van u, rechters, te vernemen.

Het gaat immers om de reeds geschonden betrouwbaarheid (toeslageschandaal en staatsontvoeringen zijn bekende kreten).

Hoogachtend,.....

27-05-2022

Zie onder voor 'nette vragen aan rechters'.


Een nette vraag aan rechters:

Kunnen rechters een tip geven hóé ouders (legaal met BW1:247) op de juiste toon en met welk bewijs aan de hand van te vaag ingevulde vermelding in de beschikking over wàt  ‘de concréte bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige’  is (uit BW1:255 lid 4) zich kunnen verweren om tot optimalisatie van het kinderrecht op diagnose en daarop therapie en voorlichting te komen, om zo snel mogelijk de beschermingsmaatregel te kunnen opheffen?

 

Rechters kennen dat lid 4 BW1:255 wel: “De kinderrechter vermeldt in de beschikking de còncréte bedréígingen in de ontwikkeling van de minderjarige  alsmede  de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden.”

Mr. Peter Prinsen omschreef het probleem van gezinnen als "Jeugdzorg is niet weerlegbaar".

 

Wat goed dat rechters de duur kennen van onbekende te verwachten therapieën.

 

De advocaten zijn niet de pedagogen van het kind, dus het zijn het de ouders die als onervaren ‘one-shotter’ voor het meest optimale traject naar kinderrecht (IVRK art. 24 lid 1 en art. 25 naar VN-richtlijn) moeten opkomen. Opkomen, want dat is geen "strijden" tegen de jeugdbeschermingsketen.

Daar zijn de recente, onafhankelijke wetenschappen duidelijk in:  een beschermingsmaatregel heeft te schadelijke contra-indicaties (https://kinderbescherming.jimdofree.com/kritiek-van-deskundigen/onderzoek-met-gevolg/wetenschappelijk-overzicht-22/).  

 

One-shotter:

Ouders zijn ‘one-shotters’ volgens het EHRM-arrest N.P. / Moldava, 6-10-2015, appl.nr. 58455/13:

Partijen in een kinderbeschermingsprocedure zijn niet gelijkwaardig (equality of arms).  Ouders staan als one-shotter tegenover een repeat-player (Raad en G.I. als verzoekende instanties).

Ouders hebben vaak ook geen financiële middelen voor contra-expertise; het arrest houdt rekening met deze ongelijke positie.

Nog een EHRM-arrest:

Kinderrechters en kinderbeschermingsinstanties baseren hun beslissingen (regelmatig) op  aannames  of  verwachtingen  over opvoedingskwaliteiten ouders en gevaren waaraan het kind zóú worden blootgesteld, dit zonder diagnostiek van het gezinssysteem.

Dit vaag werken is een versoepeling van de bewijslast van de kinderbeschermingsinstantie (zie ook het EHRM-arrest Kocherov en Sergeyeva/Rusland, 29 maar 206, appl.nr. 16899/13), dus is er concreet bewijs nodig.

Waar zijn aantoonbaar  de voorlichting en hulp-van-welk-niveau  om een beschermingsmaatregel te voorkomen. Dit is vaak een cyclische klacht van ouders waarvan de beschermingsketen al decennia niets van heeft geleerd.

Veel is genoemd in het rapport op:  https://kinderbescherming.jimdofree.com/kritiek-van-deskundigen/onderzoek-met-gevolg/wetenschappelijk-rapport-werkelijkheidsvinding/ .

 

Betrouwbare rechtspraak:

Voor een betrouwbare rechtspraak is nodig dat rechters duidelijk zijn in hun overweging en beschikking aan welk internationaal recht zij zich baseren. Welke gronden zij concreet achtten.

Het grote waarschuwingsbord  van mr. G.J Wiarda bij vrije rechtsvinding ligt bij deze rechtszaken gevoelig, daar een beschermingsmaatregel zoals we zagen zorgen baart.

 

De inspectie G&J heeft in het rapport ‘Kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor uithuisplaatsingen’, juni 2022 (https://www.igj.nl/binaries/igj/documenten/rapporten/2022/06/27/feitenonderzoek-voorafgaand-aan-uithuisplaatsingen-van-kinderen/De+kwaliteit+van+onderzoek+voorafgaand+aan+uithuisplaatsingen.pdf), geschreven dat alle onderzochte dossiers (en dus rapportages), 100%,  onvolledig waren en het een warboel is aan niet te verifiëren meningen en een raadspel waar feiten staan.  Ex-kinderombudsman Marc Dullaert vond dat ook in 2013.   Jeugdwet artikel 3.3 spreekt over volledig en naar waarheid.

Is diagnostiek laten verrichten naar hoge beroepscode niet het dichtst bij 'toekomstige optimale waarheid' voor de opgroeiende?!

 

Waar dossiers niet volledig zijn, hoe betrouwbaar is het advies van de jeugdbescherming in de onderzoekshiërarchie? De gegeven wetenschappen,  die adviseren geen beschermingsmaatregel op te leggen,  staan hoog in die hiërarchie.

 

We zien op Twitter van juristen opmerkingen zoals:

“Netjes voor de rechter? Het gaat niet gebeuren dat de rechters naar de toon luisteren en bewijs van ouders nágaan, hoe netjes ook voorgelegd.”

“De jeugdzorgrechtszaken zijn een showproces, hoe netjes ouders ook zijn, hoe hard het tegendeel ook is, en hoeveel er ook op het jeugdzorgbewijs valt af te dingen.”

“Dat is de functie van de rechter. De kindjes vasthouden in de jeugdzorg (dat geen jeugdgezòndheidszorg is) tegen alle wetten en verdragen in.”

“En ze willen niet dat die kinderen weer thuis geplaatst worden want dat levert niets of veel minder op in geval van ambulante hulp (al is dat bewezen effectiever).”

“Het is heel makkelijk te bewijzen dat dat dit showprocessen zijn, waar regels van fair trial niet gelden; En ketenpartners elkaar in staat stellen misdrijven te plegen. Dat weten ze zelf ook. Advocaten en gedragswetenschappers ook.”

“Deze rechters zijn hoogopgeleid en gespecialiseerd, maar vraag niet hoe. Dit is intensioneel.”

 

Dit zijn harde woorden van internet geplukt.

 

De vraag is dus of rechters met een advies ouders kunnen helpen zo netjes hun inzet tot optimalisatie voor te leggen dat hun bewijs serieus genomen gaat worden in afweging. Immers beschermingsmaatregelen zijn bewezen zorgwekkend.

 

Mogen ouders legaal naar wet trachten tot een optimaal hulptraject te komen na de 'overval van uithuisplaatsen'?

Mogen ouders de rechter legaal vragen  RV810a serieus  te nemen waar de jeugdbescherming warrig en onvolledig 'professioneel' blijkt te zijn in rapporten van Woittiez, Samson, Dullaert, De Winter, Inspectie, enz.?

De codificatie om tot een beschermingsmaatregel te komen is gebaseerd op  beweringen  van diagnostisch-ònbevoegden, met verwachtingen en beschuldiging dat ouders tegenwerken, hun hulp (Jw3.2 lid 2) niet accepteren, en verwachting dat ze met inzet van BW1:262 lid 3 en 1 hun plicht in BW1:247 lid 2 binnenkort weer kunnen dragen.

Vreemd is dat daarna zonder (interactie)diagnostiek opeens de ouders verdacht worden dat niet te kunnen, en met een  perspectiefbesluit waar ouders vaak niets van weten, want ze zagen geen specialist die dat onderzocht,  wordt lid 3 van BW1:262 tegengewerkt, zonder weging van de rechter.

Van een schriftelijke aanwijzing (S.A.) wordt verwacht dat deze schriftelijk en herkenbaar is, zodat ouders tegen verslechtering op basis van een onbekend perspectiefbesluit  BW1:264  kunnen gebruiken indien ze weten dat deze wet er is (want dat wordt vaak verzwegen door de jeugdbescherming bij lid 1 van BW1:262).