Eerst een beknopte versie van verder naar onder gepubliceerde wetenschappelijke inzichten over de onbekwaamheid van jeugdzorg tegenover de
jeugdgezòndheidszorg.
Kan de jeugdzorg wel gezondheidszorg aan?
VN-kinderrechtenverdrag, artikel 24 (IVRK):Lid 1. De
Staten die partij zijn, {ook Nederland,} erkennen het recht van het kind op het genot van de gróótst mógelijke máte van {ook pedagogische en psychische} gezondheid èn op voorzíéningen voor de behandeling van {die} ‘ziekte’ en het herstel van die gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te wáárbòrgen
dat géén enkel kind zijn of haar recht op tóégang tot deze voorzíéningen voor gezondheidszorg wordt ònthouden.
Kinderen hebben recht op echte diagnostiek en daarop gebaseerde hulptrajecten met gedegen voorlichting aan hun ouders.
Er moet dus juist gemeten kunnen worden.
In tegenstelling tot de gezondheidszorg interviewt de jeugdzorgwerker of jeugdbeschermer niet verantwoord diagnostisch, zo zonder diagnostische bevoegdheid. Toch is het essentieel dat dit door
diagnostisch bevoegden, specialisten, wordt gedaan conform hun beroepscode (dus niet een gedragswetenschapper die adviseert op basis van wat een ondeskundige kàn en wìl inbrengen).
“Kennis van
het geheugen van kinderen en forensische interviewvaardigheden zijn cruciaal bij onderzoeken naar kindermishandeling.”
“Blijkbaar bestaan bij veel [jeugdzorg]professionals misvattingen, die waarschijnlijk
gevolgen hebben voor hun ‘professionele’ handelen en voor de beslissingen die zij nemen in dezecomplexeechtscheidingszaken.
Omdat de professionals niet over de juiste kennis beschikken en handelen vanuit onjuiste veronderstellingen, kunnen zij onbedoeldernstigeschadeaanrichtenbij kinderen in conflictscheidingsgezinnen.
"Professionals zijn, als alle mensen, vatbaar voorconfirmatory
bias, dat is de neiging om alleen naar informatie te zoeken die hun
oorspronkelijke idee/hypothese bevestigt.
"Zonder accurate kennis over de prevalentie van partnergeweld en kindermishandeling
bij conflictscheidingen, {en zònder de mogelijkheden die de jeugdbescherming heeft door te verwijzen naar specialisten die geen beschuldigende
gegevens dienen te verkrijgen, en zònder de mogelijkheden inhttps://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/omgangssabotage-g-i}, zal de professional het belang van feitenonderzoek naar deze vormen van huiselijk
geweld bij conflictscheidingsgezinnen onderschatten en er geen rekening mee houden in de besluitvorming. Confirmatory
bias zorgt ervoor dat
diezelfde professional vervolgens [g]een ‘bewijs’ voor mishandeling of geweld ziet.”
Hieruit lezen we dat zeker bij complexe cases de jeugdzorgketen niet de aangewezene is voor het bepalen van een hulptraject. ‘Valse herinneringen’
zijn niet wat men een kind toewenst, waar dit ook tot wegplaatsen kan leiden. Het ‘bewijs’ van een jeugdzorgprofessional is dus bij zaken die tot een beschermingsmaatregel leiden dubieus en
kunnen tot schade leiden, zoals we zullen zien.
Wetenschappelijke bevestigingen:
Klinisch psycholoog Femy Wanders van Accareen gebiedsmanager RvdK Robert Vonk zien dat hulp anders verstrekt moet worden om “institutionele kindermishandeling”, dat Wanders “professionele
kindermishandeling” noemt, te voorkomen. Het EHRM sprak in 2019 in een arrest ook daarvan. Het gezin moet betrokken worden, met goede therapeutische voorlichting. Een beschermingsmaatregel heeft
niet de voorkeur.
In hetPromotieonderzoek van Sabine van der Asdonk, 15-09-2020, staat ook de
noodzaak tot een [diagnostieke] interventie vòòr de beslissing: “Omdat
we beargumenteren dat het implementeren van een gehechtheidsinterventie in het beslisproces de kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen kan verbeteren, hebben we de
effectiviteit van een dergelijke procedure onderzocht. We hebben in één studie gevonden dat het toevoegen van informatie over de vooruitgang die ouders lieten zien na een
gehechtheidsinterventie kan bijdragen aan een verhoogde betrouwbaarheid van uithuisplaatsingsbeslissingen.”
Ze adviseren om vòòraf aan een beschermingsbesluit tot een maatregel eerst [bijvoorbeeld] een [diagnostieke en voorlichtende] gehechtheidsinterventie
te doen. Daarmee kan een beschermingsmaatregel voorkomen worden.
Volgens dat onderzoek van De Ruiter c.s. is het indiceren door jeugdzorgprofessionals, wat geen diagnosticeren is, zo risicovol dat diagnosticeren naar beroepscode door een specialist vele ‘valse
positieven’ kan vermijden.“Onze
bevindingen zijn zorgwekkend omdat de werknemers van Veilig Thuis de eerstelijns jeugdzorgprofessionals zijn die kinderen interviewen
over een vermeende ervaring met misbruik.”De RvdK en de G.I. doen daarop niet zelfstandig gekwalificeerd onderzoek, zodat valse positieven
het dossier vervuilen.
Raadsheer Van Teeffelen vond als één van diens knelpunten dat er veel oud knip- en plakwerk in jeugdzorgrapportages staat (FJR2010/92).
Indiceren is geen diagnosticeren op niveau van rechtsvinding. Cora
Bartelink, 2018, schreef haar proefschrift Dillemma’s in Child Protection waaruit
blijkt dat jeugdzorgwerkers te ondeskundig, te vaag besluiten nemen over gezinnen. Jeugdzorgwerkers werken niet trefzeker; waarbij men moet bedenken dat taxatieslijsten en richtlijnen nimmer
beter scoren dan hooguit 75%, vaak minder dan 50% tot nul%.René Clarijs, 2013, noemde diens proefschrift ‘Tirannie in de Jeugdzorg’, niet voor
niets. “De Nederlandse jeugdzorg is achter in het jeugdstelsel gepositioneerd {niet de jeugdgezòndheidszorg}, werkt
geïsoleerd van andere werksoorten {dus diagnosticeert niet; Jeugdwet art. 3.2 lid 2}, denkt en werkt gericht op korte termijneffecten {zonder aandacht voor latere kindbelangen},
heeft een dominante probleemoriëntatie {die kinderrechters onnozel overnemen zonder onderzoek,LJN BD1113} en bestuurlijke of inhoudelijke oplossingen zijn niet eenvoudig omdat (beleids)innovatie moeizaam of niet tot stand komt
{en de wetenschap en gezondheidszorg welhaast geheel worden weggehouden}.”
Telkens weer klinkt uit de hoek van deskundigen de roep om de jeugdzorg (zonder zorg) anders te organiseren.Prof.dr. R.J. van der Gaag, oratie 2003, adviseerde
vòòr een beschermingsonderzoek een diagnostieke nulmeting. Na bijna twee decennia lijken deskundigen daar nog steeds naar te streven, maar de jeugdzorglobby is hardnekkig. Daar lijkt men het wiel
telkens zelf te willen uitvinden, zonder evidence based.
De recente wetenschappen nopen tot degelijker onderzoek:
Heel de
beschermingsketen heeftrecentewetenschappelijkeinzichtenverkregen ter implementatie, doch dit zien we niet terug in het recente beleid.
Waar de jeugdzorg werkt zonder dat een specialist zèlf het cliëntsysteem ziet en onderzoekt, blijkt uit wetenschappelijk inzicht dat het ene wetenschappelijk
collectief vindt dat bij beslissingen tot wegplaatsen van een kind er (eerst) een diagnostischer interventie moet plaatsvinden om schade te voorkomen en mogelijk een beschermingsmaatregel kan
worden voorkomen,en anderzijds werd gevonden dat
jeugdzorgprofessionals te ondeskundig zijn in kennis om geen valse herinneringen op te wekken in het kind, dat tot ‘basis’ kan leiden tot een verzoek wegplaatsen van het kind,waarnaast recente
wetenschappen aantonen dat een beschermingsmaatregel schadelijke aspecten kent die als contra-indicatief meegewogen dienen te worden bij de rechter, is naar kinderrecht hoogwaardiger kennis nodig
dan vanuit slechts het sociaal domein.
Wetenschap over het wegplaatsen van kinderen:
Een zeer
beknopte samenvatting van de recente wetenschappelijke bevindingen noemen we
hier.
Internist
Prof.dr.med. Ursula Gresser schreef en vertelde in 2015 dat
kinderen ziek worden waar ze weggeplaatst worden van één of beide ouders. “Na deze publicatie kunnen rechters niet meer zich verschuilen door dit kindbelang te negeren. De rechter
(of gezinsvoogd) die nu nog contactbeschadigend handelt, handelt willens en wetens kind-beschadigend, een vorm van ‘institutionele kindermishandeling’. Contactsabotage naar ouders maakt kinderen na de scheiding ziek", zegt Ursula Gresser. {Dit geldt zeker ook bij Uithuisplaatsingen, dubbelop}.
De arts heeft de zes meest recente internationale studies over dit onderwerp geëvalueerd.
"Het verlies van contact met levende ouders schaadt kinderen ongeveer twee keer zo lang en drie keer zo intens als het contactbreuk wegens de dood van een ouder," zegt Gresser. “Het weghouden van
ouder(s), de vertrouwde omgeving voor een kind, door middel van bijvoorbeeld vonnissen, gezinsvoogdijbeleid of negatie van het kindbelang, wekt heimwee en andere verschijnselen op in de psyche
van het kind. Ook al zijn de ouder(s) eigenlijk bereikbaar, voor het ontvankelijke kind onder vreemde druk is dat niet zo.”
Joseph J. Doyle jrvond reeds in 2007 (en later) dat
kinderen die ondanks de inzet van de jeugdbescherming om uithuis te plaatsen met passende hulpverlening thuis mochten blijven veel beter af waren dan
die wel weggeplaatst werden, en met vele psychische problemen gingen kampen.
Vond prof. Jo Hermanns dat ook niet in Zeeland?! Hij spreekt ervan dat slechts ca. 25% van de huidige uithuisplaatsingen nog slechts nodig zouden zijn en dat komt overeen met de 72% van de
OTS-sen die na 2 jaren nog geen verbetering gaven in het onderzoek van prof. N.W. Slot, terwijl in die 72% een groot deel wel verslechteringen werden gevonden. (Zeelandonderzoek-1geheel, en Jeugdzorgonderzoek-2 na 9:27 waar gesproken wordt dat 75% wegplaatsen minder kàn).
Ook wetenschappers zoals Warshak, of Weinberger, of Nelson, of Hawley, etc. vonden dat het wegplaatsen van kinderen, weg uit hun vertrouwde omgeving en familie, ernstig schadelijk tot
catastrofaal is. Weinberger noemt het een tijdbom. "Het wetenschappelijk bewijs tegen het scheiden van
kinderen uit gezinnen is glashelder.
Niemand in de wetenschappelijke gemeenschap zou het betwisten, het is niet zoals andere onderwerpen waar meer debat tussen wetenschappers is. We weten allemaal dat het
slecht is als kinderen gescheiden worden van vertrouwde ouders. Gezien het wetenschappelijke bewijs is het kwaadaardig en komt het neer op kindermishandeling.'’
Rechters behoren zo te wegen:
Daarom zouden
rechters moeten beginnen met deze prangende onderzoeksvragen te beantwoorden:
1.Waarom
hoeft in verzoeken tot OTS en/of Uithuisplaatsing (UHP) niet uitgelegd en bewezen te worden dat de ouders de ‘aantoonbaar verstrekte
voorlichting om een beschermingsmaatregel te voorkomen’ aantoonbaar niet of duidelijk onvoldoende hebben
geaccepteerd? Dit vergeleken met de wettekst:
Artikel 255 BW1lid
1. "De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling (gezinsvoogdij) indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn
ontwikkeling èrnstig wordt bedréígd, èn:
a.de zorg die in verband met het wègnemen van de
bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of ònvoldoende wordtgeàccepteerd, èn
b.de verwàchting gerechtvaardigd is dat de ouders of de
ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn{?}, de veràntwoordelijkheid voor de verzorging en
opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, {niet?!} in staat zijn te dragen."– Zelden krijgen ouders bedoelde
voorlichting vooraf.
2.Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of UHP niet bewezen te worden, involgbare uitleg, dat de vermeende ‘ernstige bedreiging’ thuis zoveelernstigeris dan de ernstige schade die bij het uitvoeren van een beschermingsmaatregel wetenschappelijk aangetoond gepaard gaat?
3. Waarom wordt er geendiagnòstieke nulmeting– volgens
beroepscode – uitgevoegd en als bewijs bij het verzoek naar de kinderrechter verstrekt, zeker wanneer ouders er om vragen c.q. bij onenigheid; en hoe komt het dat er groot verzet is in de
jeugdzorgwereld wanneer ouders dan een beroep doen op artikel 810a Rechtsvordering, alsof ouders, met legaal gebruik maken van BW1:247 en artikel 24 lid 1 van het prevalerend internationaal
kinderrechtenverdrag, “tegenwerken”, “niet accepteren”? Het “niet accepteren” wordt nimmer aangetoond. Het vooraf goed en breed
voorlichten, met dan een keuze, ook niet.
4. Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of UHP niet uitgelegd te worden op welke basis de verwàchtingen[naar sub b lid 1 uit BW1:255] door een sociaal werker
c.q. jeugdzorgwerker gebaseerd zijn – op de ontwikkelingspsychologische of pedagogische wetenschap?
5.Waarom is BW1:265b zo vaag
gecodificeerdom een kind door een laagopgeleide bij een G.I. uithuis te mogen plaatsen, terwijl dat
wetenschappelijk gezien aan veel duidelijker eisen zou moeten voldoen vanwege de tegenhanger, de [wetenschappelijk]aantoonbare schadevan zulk maatregel?Hierbij de
wettekst gegeven:BW1:265b lid 1."Indien
dit noodzakelijk is ‘in het belang van de verzorging en opvoeding’ van de minderjarige of tot 'onderzoek' van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de {ondeskundige}
gecertificeerde instelling (G.I.), bedoeld inartikel 1.1 van de
Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de
ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen."–{Vaak is dat geen diagnostisch open onderzoek conformIVRK24 lid1.Daarom zouden ouders voorlichting behoren te krijgen, wanneer ze hoogwaardiger
gezondheidszorg wensen, en kennis te hebben vanRv810a.Ouders moeten dus ongezegd zèlf actief zijn op onbekende wegen.}
6. Hoe
komt het dat aan scheidende ouders niet dírect (bij ruzie, bij politie gemeld, of bij inschrijven bij scheidingsrechtbank) eentrainingvan bijv.Villa Pinedowordt aangeboden, en de G.I. bij een omgangs-OTS
zich niets aantrekken van voorlichten (BW1:262) en de door G.I.’s verkregen mogelijkheden inhttps://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/omgangssabotage-g-i?Er wordt veel geklaagd over het afwachten en escaleren door de G.I.. {Deze vragen zijn ook de RvdK
voorgelegd, zonder antwoord/ Awb}.
Geldt dat
artikel 24 lid 1 IVRK wel in de Nederlandse jeugdzorgwereld?
Alle propaganda vanuit de jeugdzorg en jeugdbescherming rept niet over deze basis van hun werk.
Kan men wel vertrouwen op die propaganda, waar dit genegeerd wordt, zo vaak genegeerd wordt, en in ‘antwoorden’ ontweken met vaagheden? Kost 'jeugdzorg' zo niet extreem veel, en zonder
controle via de gezinnen door de inspectie?!
____
Dit mag gecopiëerd worden en verstuurd of als een van uw producties gebruikt worden!
“Mythen over conflictscheidingen:Een onderzoek naar de
kennis van juridische en sociale [jz]professionals”
“Beliefs About Children’s Memory and Child Investigative Interviewing Practices: A Survey in Dutch Child
Protection Professionals from ‘Safe Home’ {=Veilig Thuis (NL)}” --- Brenda
Erens1*,Henry
Otgaar1,2, Lawrence Patihis3 and Corine de Ruiter1
(Nootjes: 1Clinical Psychological Science, Maastricht University, Maastricht, Netherlands, 2Leuven Institute of Criminology,
Catholic University of Leuven, Leuven, Belgium, 3University of Portsmouth, Portsmouth, United Kingdom) {Uitgebreidere versie, waarna nog
artikelen}
“Kennis van het geheugen van kinderen en forensische
interviewvaardigheden zijn cruciaal bij onderzoeken naar kindermishandeling.”
In de
praktijk zien ouders en deskundigen dat zowel het AMHK (Veilig Thuis, in Engels ‘Safe Home’), de RvdK als de Gecertificeerde Instellingen (G.I., jeugdbescherming met [gezins]voogdij) zonder
hoogwaardige beroepsregistratie (enkel sociaal SKJ is volstrekt onvoldoende) gaan ‘praten’ met kinderen en kinderen woorden en denkbeelden in de mond
leggen; er wordt veel geklaagd over “waarheidsvinding” met veel “leugens en intimidatie”.
Te snel
wordt het axioma naar boven gehaald dat bij gedragsproblemen of enkel al ‘zorgen’ er sprake is dat ouders aan kindermishandeling doen, zonder diagnose, zonder voorlichting, zonder onderzoek
conform kinderrecht IVRK24.1.* Te snel wordt aangenomen dat deze ouders een ‘chaotisch brein hebben’, zoals op de volgende alinea is aangehaald, zonder verband te leggen op de invloed der
reeds verrichte beschuldigingen als dat "de ouders pedagogisch onbekwaam zouden zijn", aangeslagen door het idee van een weggeplaatst kind.
Wetenschap over diagnostischer interventie voor bij
een wegplaatsbeslissing door de jeugdbescherming:
Ophttps://ggz.foleon.com/de-nederlandse-ggz/gezond-opgroeien/4-stop-kindermishandeling/
wordt al aangegeven dat bij beslissingen meer nodig is dan een indicatie volgens onvolledige richtlijnen en vrij-ingevulde
taxatielijsten. Na UHP en bij Accare waren incidenten; de opnames duurden lang, soms wel meer dan een jaar. En jammerlijk zagen de hulpverleners (en gezinsvoogden) behandelde kinderen
geregeld terug. Femy Wanders: “We dachten dat het de beste manier was om kinderen met gedragsproblemen te behandelen.
Maar zoals ik het nu zie, is het eigenlijk ‘professionele kindermishandeling’ geweest.”
Dat komt
overeen met een arrest van het EHRM (Europ. Hof v.d.
Rechten v.d. Mens) dat sprak van “institutionele kindermishandeling”. "Professionele
kindermishandeling"... Waar er voor een beslissing tot mogelijke wegplaatsing eerst degelijk gemeten wordt metdiagnostiek en
bijbehorende degelijke voorlichting. Ouders kunnen leerzaam zijn waar ze niet beschuldigd en weggezet worden.
In een
rechtszaak door een advocaat om getuigen van ouder's kant te mogen laten horen (Rv803 wordt vaak tegengewerkt door de
jeugdbescherming) werd het "institutioneel jeugdzorggeweld" genoemd. Zeker waar bewijs van afdreigen van een kind bewezen kon worden, en toch de verdraaide
woorden van het kind door de jeugdzorg gebruikt werden 'als bewijs' van 'mishandeling', dat niet is gecodificeerd.
In het
Promotieonderzoek
van Sabine van der Asdonk, 15-09-2020, staat ook de noodzaak tot een [diagnostieke] interventie voor de beslissing:“Omdat we beargumenteren
dat het implementeren van een gehechtheidsinterventie in het beslisproces de kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen kan verbeteren, hebben we de effectiviteit van
een dergelijke procedure onderzocht. We hebben in één studie gevonden dat het toevoegen van informatie over de vooruitgang die ouders lieten zien na een gehechtheidsinterventie kan
bijdragen aan een verhoogde betrouwbaarheid van uithuisplaatsingsbeslissingen.”
Weliswaar
wordt al aangenomen dat ouders
mishandelen, toch zou ook volgens haar een bepaalde interventie, en wel over hechting, en dus specialistisch, het beslissen over een maatregel kan verbeteren. Maar er wordt toegegeven dat
uithuisplaatsbeslissingen – nu – vaak niet betrouwbaar zíjn.**
Waarom 'complex' niet
diagnosticeren?:
Het veroorzaken van 'valse herinneringen' om tot
'munitie' te komen:
“Kinderbeschermers hebben dagelijks te maken met complexe gevallen van vermeend
kindermishandeling. Als onderdeel van hun werk interviewen zij de kinderen over vermeende ervaringen met misbruik. Er zijn mogelijke valkuilen bij het interviewen van kinderen,
aangezien eerder onderzoek heeft aangetoond dat kinderen vatbaar zijn voor suggestieve interviewtechnieken (bijv. Ceci et al., 2002 ). Er zijn gevallen waarin twijfelachtige interviewtechnieken lijken
te hebben geleid tot valse herinneringen aan misbruik bij kinderen (bijv. De McMartin-zaak; Garven et al.,
1998 ; zie Otgaar et al., 2017 , voor een Nederlandse casus).”
Waar ondeskundigen, jeugdzorgwerkers, raadsmedewerkers en gezinsvoogden, niet diagnostisch-bevoegd zijnd, kinderen bevragen om
daarop het verzoekschrift uit te doen naar de kinderrechter voor een beschermingsmaatregel, kunnen onbewust of bewust er een potje van maken en kinderen valse herinneringen geven of althans zo
doen schijnen, woorden, gebeurtenissen in de mond leggen, zoals bij de veroordeelde Bolderkar-affaire. Zo blijken de ‘Drie-huizen-tekeningen’, poppenkast-interviews, en degelijke, door de
jeugdzorgwerkers, voor vele fouten te zorgen, en dus volstrekt onvoldoende te zijn om daarop een interventie af te dwingen bij de rechter.
Doch de rechters zijn onnozel; ze zijn gepolariseerd door deze juridische partijen in achterkamertjes voorgelicht, dat is
bekend. De jeugdzorgketen heet ‘professioneel’ te zijn, en mag dan deze keten zomaar zonder verificatie geloofd worden, waar ze juridisch partij zijn en een financieel belang hebben. Ook slagers
zijn ‘professioneel’.
Vals Actieplan:
“Binnen het Nederlandse kinderbeschermingssysteem is het gebruik van empirisch
gevalideerde protocollen voor verhoor van kinderen beperkt (Kinderombudsman,
2013 ). Regelmatig verschijnen artikelen in de Nederlandse media die kritiek leveren
op het besluitvormingsproces in het kinderbeschermingssysteem ( Huijer, 2014 ). Zo heeft de Nederlandse Jeugdinspectie in haar jaarverslag 2014 haar bezorgdheid geuit over het gebrek aan objectiviteit en feitenonderzoek binnen het
kinderbeschermingssysteem ( Inspectie Jeugdzorg, 2014). Onlangs kondigde de Nederlandse minister voor Rechtsbescherming een
verbeterplan aan op het gebied van feitenonderzoek in het kinderbeschermingssysteem ( Dekker,
2018).”
Dat Actieplan is mislukt, omdat de inbreng van jongeren, ouders en hun
deskundigen en wetenschappers niet terug te vinden zijn in de voorstellen van de adviezen van zowel LOC als van het NJi, dat wel beweert dat die wetenschap is ingebracht, maar we vinden
het niet prominent terug waar het waarschuwt voor ernstige schade bij beschermingsmaatregelen.
De
geïnterviewde ‘professionals’ hadden te weinig kennis, zo bleek.
Interview liever door
deskundigen:
“Alles bij elkaar genomen suggereert onze studie dat er behoefte is aan training van jeugdzorgprofessionals in zowel het geheugenfunctioneren als de praktijk van
evidence-based onderzoeksinterviews mèt kinderen. In lijn met eerder onderzoek ( Patihis et al., 2013 ; Ost et al., 2017 ; Patihis en Pendergrast, 2019 ),komt onjuiste kennis over zaken als onderdrukte herinneringen aan trauma veel voor bij professionals die werkzaam zijn in
de kinderbescherming. Bovendien gebruiken professionals geen methode voor het interviewen van kinderen die empirische ondersteuning heeft gekregen en gebruiken ze aanvullende hulpmiddelen,
zoals tekeningen van menselijke figuren, diehet risico op valse
geheugenrapporten vergroten( Otgaar et al., 2012).”
“Onze bevindingen zijn
zorgwekkendomdat de werknemers van Veilig Thuis de eerstelijns professionals zijn die kinderen interviewen over een vermeende ervaring
met misbruik. Verkeerde geheugenopvattingen en gebrekkige interviewmethoden naar kinderen kunnen resulteren in valse positieven (concluderen dat een kind is misbruikt, terwijl het kind dat
in feite niet was) of – zelden – vals negatieven (concluderen dat het kind niet werd misbruikt, terwijl het kind in feite werd misbruikt). Daarom is het van vitaal belang dat professionals
bij vooral de AMHK’s (VT) en de RvdK empirisch gebaseerde methoden toepassen voor het interviewen van kinderen, en dat ze worden opgeleid in de wetenschapvan het geheugen die relevant is voor toegepaste omgevingen.”
De opleiding van deze jeugdzorgwerkers is volstrekt onvoldoende om deze diagnostische eigenschappen eigen te maken, waar
orthopedagogen academischer en een veel langere studie achter de rug hebben, niet voor niets.
Decennia lang horen we de belofte “te professionaliseren”. De jeugdbeschermingsketen heeft zich er nooit aan
kunnen houden, maar dat vergeet de politiek, èn de rechters. Dat 'professionaliseren', vooral bij 'complexe zaken', kan niet bij de gebezigde opleidingen MBO- en HBO-alfa tot
jeugdzorgwerkers. Ze lijden te vaak onder psychopathie (doktertje spelen, kinderredder-zijn) of onveilige
gehechtheid. Dat geeft jeugdervaringen, en naar hetpromotieonderzoek van Cora Bartelink, 2018, beslissen deze jeugdzorgwerkers in meerderheid op
hun eigen jeugdervaringen, zonder empirisch onderzoek met diagnostiek en voorlichting.**
In de ‘Mythen’ lezen we:
“Blijkbaar bestaan bij veel professionals misvattingen, die waarschijnlijk gevolgen hebben voor hun ‘professionele’ handelen en voor de beslissingendie zij nemen in dezecomplexeechtscheidingszaken. Omdat de professionals niet over de juiste kennis beschikken en handelen vanuit onjuiste veronderstellingen, kunnen
zij onbedoeld {ernstige}schadeaanrichtenbij kinderenin conflictscheidingsgezinnen.50[50:Zie ook Hans, et al. (2014), p. 957-966;
De Ruiter (2016), p. 62-67; en Tversky & Kahneman (1974), p. 1124-1131: Hans, J. D., Haselschwerdt, M. L., Hardesty, J. L. & Frey, L. M.,
‘The effects of domestic violence allegations on custody evaluators’ recommendations’, Journal of Family Psychology 2014, 28, p. 957-966,http://dx.DOI.org/10.1037/fam0000025; resp. Ruiter, C., de, ‘In dialoog over conflictscheidingen’, Directieve therapie 2016, 36, p. 62-67; Tversky, A. & Kahneman, D., ‘Judgment under uncertainty: Heuristics and biases’, Science 1974, 185, p. 1124-1131.].
"Professionals zijn, als alle mensen, vatbaar voor confirmatory bias, dat is de neiging om alleen naar informatie te zoeken die hun
oorspronkelijke idee/hypothese bevestigt.51 [Zie Kassin, Dror & Kukucka (2013), p. 42-52.]
"Zonder accurate kennis over de prevalentie van partnergeweld en kindermishandeling bij conflictscheidingen, {en zònder de mogelijkheden die de jeugdbescherming
heeft door te verwijzen naar specialisten die geen beschuldigende gegevens dienen te verkrijgen, en zònder de mogelijkheden inhttps://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/omgangssabotage-g-i}, zal
de professional het belang van feitenonderzoek naar deze vormen van huiselijk geweld bij conflictscheidingsgezinnen onderschatten en er geen rekening mee houden in de besluitvorming. Confirmatory biaszorgt ervoor dat diezelfde professional vervolgens [g]een ‘bewijs’ voor mishandeling of geweld ziet.”
De praktijk is dat jeugdzorgwerkers te veel op hun jeugdervaringen en opleiding afgaan zonder
diagnostiek niveau en overal ‘kindermishandeling’ in de meest vage vormen denken te zien. De confirmation bias zorgt veelal onbewust dat feiten die eigen
overtuiging tegenspreken genegeerd worden, en dat zien we met de verstrekte recente wetenschappen diede jeugdbeschermingsketenin 2018/2019 is verstrekt.
Dewet (BW1:255 lid 1) is zeer vaag gecodificeerd en kent geen sanctionering bij misbruik.
Rechters zijn te vaak ook onnozel om een advies van een juridische partij te
kunnen verifiëren op achterliggend bewijs; en ze negeren adviezen van deskundigen,hier enhier enhier, etc..
En dat is ernstig bij de constatering van de wetenschap: “Omdat de [jeugdzorg]professionals niet over de juiste kennis beschikken en handelen vanuit onjuiste veronderstellingen, kunnen zij onbedoeld{ernstige}schadeaanrichtenbij kinderen.”.
Wetenschap, dat genegeerd wordt:
Dit is volledig en herhaaldelijk wetenschappelijk, en dus feitelijk, vastgesteld.
Dit onderzoek noemt ook PAS (Parental Alienation Syndrome), wat uiteindelijk als CAPRDwerd beschreven in DSM-5 (Child Affected by ParentalRelationship
Distress;Bernet, William; Wambolt, Marianne Z.; Narrow, William
E.; May 2016,Journal of American Academy of Child & Adolescent
Psychiatry, July 2016; 55(7):
p.571–579;www.jaacap.org) {Zie Drozd & Olesen (2003), p. 65-106 en
Meier (2010), p. 219-252; in Drozd, L. M. & Olesen, N. W., ‘Is it abuse, alienation, and/or estrangement? A decision tree’, Journal of Child Custody
2003, 1, p. 65-106, DOI: 10.1300/J190v01n03_05;Meier, J. S., ‘Getting real about
abuse and alienation: A critique of Drozd and Olesen’s decision tree’, Journal of Child Custody 2010, 7, p. 219-252,
DOI:0.1080/15379418.2010.521032.}
Aangezien CAPRD (PAS, oudervervreemdingssyndrome) een complex aan problemen bevat, zoals
loyaliteitsconflict en minderwaardigheidsgevoel door zelfbeschuldigingen (zie de training van Villa Pinedo, die gezinsvoogden opvallend niet graag direct
verstrekken aan ouders, om daarop [dus niet] te meten wat de mentale keuze is per ouder), is nadrukkelijk diagnostieke en voorlichtende deskundigheid van node.
De mediation in Nederland wordt te vaak door juristen verstrekt die geen diagnostieke ervaring
hebben met eerst 'open en objectief voorlichten' van wetgeving, en van de verwerking van signalen en vraagstukken bij of in het kind, waarbij dus ook de training van Villa Pinedo wordt onderschat om deze eerst en direct te verstrekken aan beide ouders, met de mededeling dat het
bedoeld is om een beschermingsmaatregel te voorkomen. Vreemd genoeg eisen gezinsvoogden dat ouders met elkaar communiceren, wanneer dat stroef gaat, zònder voor te laten lichten hóé, wat
wel kan met leukecursussen
communicatietechnieken. Zonder enige hulp en steun, ondanks BW1:262 (lid 3 en
1).
De literatuurlijst ‘Mythen’ is lang!
Het bleek dat er instellingen waren die niet wilden meedoen met het wetenschappelijk onderzoek.
Een teken aan de wand.
“Tenslotte vonden we dat mediators, in vergelijking met niet-mediators, de effectiviteit van mediation bij
conflictscheidingen significant overschatten." … "Aangezien de specifieke opleidingen die professionals tot nu toe gevolgd hebben gèèn relatie vertonen met hun kennisniveau, zijn
opleidingen nodig die gegeven worden door experts, die op de hoogte zijn van de {onafhankelijke} wetenschappelijke literatuur over conflictscheidingen, huiselijk geweld, valse beschuldigingen,
vragentechniek, diagnostieke wegen, en mediation.”
De conclusie van ‘Mythen’ is zorgwekkend, maar genegeerd door de beschermingsketen incl.
rechters!
Diagnostieke interventies voor voorlichting en bewustmaking van ouders (voordat ze
beschuldigd en getraumatiseerd worden) is hard nodig om schade te voorkomen, schade door een beschermingsmaatregel!
Tevens is het voorkomen van valse beschuldigingen noodzakelijk om aan lid 3 van BW1:262 te
voldoen, wat kan door vooraf te diagnosticeren na een taxatie, en daarbij deskundiger te laten voorlichten. Voorlichten is nodig om onnodige wegplaatsingen te
voorkomen.
** “Gehechtheidsinterventies kunnen mogelijk bijdragen aan verbeterde uithuisplaatsingsbeslissingen”–15-09-2020–over Promotie van Sabine van
der Asdonk
Uithuisplaatsingsbeslissingen hebben een drastische impact op het leven van kinderen en hun ouders. Vanwege deze grote impact is het van uiterst belang dat uithuisplaatsingsbeslissingen met zo
groot mogelijke zekerheid kunnen worden genomen en leiden tot de best mogelijke uitkomsten voor de ontwikkeling van kinderen. Het onderzoek van Sabine van der Asdonk draagt voorzichtig bewijs aan
dat gehechtheidsinterventies kunnen worden ingezet om uithuisplaatsingsbeslissingen te ondersteunen. –{Dit is raar! Gehechtheidsinterventies, hechtingstherapieën na diagnostiek door een
specialist, moeten juist vòòraf gaan aan een beschermingsmaatregen, waarop gemeten kan worden of ouders het aankunnen en men diagnostisch weet wat de oorzaak is. Een oorzaak kan immers zijn de
“institutionele kindermishandeling” door de jeugdzorg of door een speculatieve beschermingsmaatregel [FJR2012-95]. “Institutionele
kindermishandeling” is gebezigd door het EHRM in 2019.}–
Beslissen over uithuisplaatsingen is zeer ingewikkeld – niet alleen vanwege de complexiteit en onvoorspelbaarheid van problemen in gezinnen –{en waarom niet elders dan het gezin?}– waarin
kindermishandeling plaatsvindt, maar ook omdat professionals vaak tegenstrijdige en onvolledige informatie krijgen, onder tijdsdruk werken en een hoge caseload hebben. –{De
jeugdzorgprofessional is niet diagnostisch bevoegd. Een gedragswetenschapper in een G.I. of RvdK gaat enkel af op wat deze ‘professional’ [een slager is ook een professional] kàn en wìl
doorgeven, en houdt zich dus niet aan diens beroepscode het cliëntsysteem zèlf te onderzoeken, wetende dat een beschermingsmaatregel zeer schadelijk ingrijpend kan zijn, want een echte
professional moet toch weten dat eenbeschermingsmaatregel schadelijkis
volgensde recente wetenschappelijke inzichten. De AMHK’s, RvdK en G.I.’s zijn ermee bekend gemaakt door de AZF
(2019).}–
In het geval van kindermishandeling biedt de ouder –{of de jeugdzorgof de school}– vaak ‘geen veilige basis’ voor het kind –{en dan gaat deze stelling niet op}–: de
ouder-kindrelatie wordt namelijk gekenmerkt door negatieve, onvoorspelbare en dysfunctionele gedragingen van de ouder –{en meteen is de oorzaak die niet is gediagnosticeerd vergéten
door promovenda Sabine van der Asdonk. Ook de jeugdzorgketen kan deze negativiteit bewerkstelligen}–.
Hierdoor hebben mishandelde kinderen een sterk verhoogd risico om een gedesorganiseerde en/of onveilige gehechtheidsrelatie ten opzichte van –{volgens de valse stelling}– hun ouders te
ontwikkelen. Dit maakt hen kwetsbaar voor negatieve ontwikkelingsuitkomsten. Wanneer door een gehechtheidsinterventie de sensitiviteit van ouders wordt gestimuleerd, kan de kwaliteit van de
ouder-kindrelatie verbeteren. Dit heeft dan positieve effecten voor de ontwikkeling van kinderen. –{Maar die gespecialiseerde diagnostiek moet vooraf gaan aan een beschermingsonderzoek om een
beschermingsmaatregel te voorkomen, en daarbij de ernstige schadelijke effecten daarvan te voorkomen. Wat ligt op het geweten van een jeugdzorgprofessional wanneer de oorzaak achteraf bleek een
verkeerd onderbuikgevoel of een autonome onveilige gehechtheid, of pesten op school?Er wordt van denodigeonderzoeksvragen bij de kinderrechter in het huidige beleid weggekeken.}–
– Betere inschatting toekomstig welzijn
Sabine van der Asdonk heeft in haar proefschrift onderzocht of gehechtheidsinterventies kunnen bijdragen aan verbeterde uithuisplaatsingsbeslissingen voor gezinnen waarin kindermishandeling heeft
plaatsgevonden. –{Er wordt van het axioma uitgegaan dat het de óúders waren die mishandelden en geen concrete voorlichting wensten. En hoe beslist de jeugdzorgprofessional, die de spil is van
wat wordt doorgegeven aan het team en de kinderrechter, over hechting zonder diagnostisch-bevoegd en zonder gespecialiseerd te zijn, over de werking bij en dus na de uithuisplaatsing?En
heeft deze jeugdzorgprofessional wel weet van wat aan de besturen van heel de jeugdbeschermingsketen is aangereikt aan recentewetenschappelijke inzichtenover de schadelijke kant van de jeugdbescherming?}–
Als wordt geëvalueerd hoe ouders reageren op een gehechtheidsinterventie, zou dit concrete en objectieve informatie opleveren over de capaciteit van de ouder om belangrijke opvoedvaardigheden te
verbeteren. –{Ondanks de kromme titel lijkt het er op dat Van der Asdonk toch denkt aan vooraf, dus eerst, te diagnosticeren met een specialist op hechtingsgebied, inclusief concrete (en dus
aantoonbare) voorlichting, zwart op wit; althans zo zou dat moeten!}–
Hiermee kan mogelijk een betere inschatting worden gemaakt van het toekomstig welzijn van het kind, waarmee uithuisplaatsingsbeslissingen mogelijk beter kunnen worden onderbouwd –{met de vraag
waarom “onderbouwen” wanneer er waarschijnlijk niet beslist hoeft te worden waar ouders de juiste voorlichting met alternatieven verkregen naar aanleiding van de preventieve gespecialiseerde
diagnostiek?}–.
– Effectiviteit gehechtheidsinterventie
“Omdat we beargumenteren dat het implementeren van een gehechtheidsinterventie in het beslisproces de kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen kan
verbeteren, hebben we de effectiviteit van een dergelijke procedure onderzocht. –{En is dat ook afgewogen tegenover de vele wetenschappelijke inzichten dat dwangzorg schadelijke kanten heeft
die ernstiger zijn dan de vermeende, vaak ongediagnosticeerde ‘bedreigingen’ die de jeugdzorg ziet?}–
We hebben in één studie gevonden dat het toevoegen van informatie over de vooruitgang die ouders lieten zien na een gehechtheidsinterventie kan
bijdragen aan een verhoogde betrouwbaarheid van uithuisplaatsingsbeslissingen. In dit proefschrift heb ik tevens aangetoond dat de meest getraumatiseerde ouders minder vooruitgang laten zien in
hun opvoedgedrag na een gehechtheidsinterventie.” –{Wordt er rekening mee gehouden dat de jeugdzorg met verkeerde voorlichting en onaangename afdreigingen door de ondeskundige professionals in
trauma kunnen schieten, zodat de oorzaak toch ook dan bij de jeugdzorg ligt? Door dehypocognitie bij de
jeugdzorgprofessional en deconfirmation bias in de beleidsketen wordt in
dossiers gezien dat de jeugdbescherming de hakken in het zand zet wanneer dat tegen het werkgelegenheidsbelang gaat; het wordt vaak als verwijt door de ouders gezien, ook ondanks wanneer ouders
legaal op basis vanBW1:247 naar een meer hoogwaardig optimum aan
hulptraject werken n.a.v. het kinderrecht inartikel 24 lid 1 IVRK. Dàt is legaal, maar
wordt naar de rechter vaak afgedaan dat de ouders “tegenwerken” of de geboden [lagere] hulp “niet accepteren”, naar de woorden in lid 1 vanBW1:255. De kinderrechter is geen orthopedagoog om deze misleiding te doorzien, en ouders
wordt ter korterechtszitting de mond gesnoerd. Artikel 3.3
uit deJeugdwet schept bij rechters verwarring,
ondanks de vaak genegeerde uitspraak van de CRvBin LJN BD1113, dat noopt tot wèl onderzoeken of wat als waarheid wordt beweerd door de
jeugdbescherming wel waarheid op diagnostiek niveau ìs. De rechter neemt te vaak aan dat wat de ‘professional’ beweert ‘waarheid’ is, als basis om ouders de mond te snoeren; voor deze rechtszaken
wordt te weinig tijd genomen en ingepland.}–
– Meer onderzoek nodig
De resultaten uit het proefschrift van Van der Asdonk dragen voorzichtig bewijs aan dat gehechtheidsinterventies kunnen worden ingezet om uithuisplaatsingsbeslissingen te
ondersteunen. –{Liever zien ouders dat deze diagnostieke, voorlichtende en therapeutisch-specialistische inzet een beschermingsmaatregel met afdreiging en contraproductieve dwang
voorkomen wordt.}– Wel is nog meer onderzoek nodig om te achterhalen op welke manier deze interventies het beste kunnen worden ingezet in het
beslisproces. –{Het is dan te hopen dat dit nu eens mèt de gegeven recente wetenschappen gebeurt.Prof. Carlo Schuengel heeft in 2013 een
jeugdzorgacademie gegeven met waarschuwingen datdwang contraproductief werkt en dat er dus
andersgecommuniceerd dient te worden door de
jeugdbescherming; doch watwe zien is dat de jeugdbeschermers het
tegendeel deden. De klachtaantallen over bejegening liepen op. En in jaarverslagen wordt erkend dat er al die tijd niets geleerd is uit deze klachten.}–
{Te vaak zien we dat de jeugdzorg nog uitgaat van de pseudowetenschap zoals op https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/valse-stemvankind . Dat leidt tot schade, zoals we uit statistieken zien. Pleegkinderen scoren vaak nog slechter na enige jaren OTS dan geadopteerden.}
Kindermishandeling is een veelvoorkomend fenomeen {volgens de jeugdzorgindustrie, een vals axioma omdat dit niet
gediagnosticeerd is}, met ernstige gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen (Gilbert et al., 2009;Norman et al., 2012; Romens, McDonald, Svaren, & Pollak,2015; Stoltenborgh, Bakermans-Kranenburg,Alink, & van
IJzendoorn, 2015). Het omvat alle vormen van fysieke, seksuele en emotionele
mishandeling en/of verwaarlozing en komt het vaakstvoor binnen relaties die het meest proximaal zijn voor het kind (World Health
Organization,1999).
{Er moet nadrukkelijk gemeld worden dat de definitie van'Kindermishandeling' er niet is, en
niet gecodificeerd is in de wet, en daarbij hanteert de jeugdbeschermingsketen een eigen invulling die zeer vrij en vaag is.
Zo is een klap geven reeds zodanige kindermishandeling dat er een beschermingsmaatregel
wordt aangevbraagd zonder weging of de maatregel niet schadelijker is dan gewoon voorliching geven. Omdat rechters geen orthopedagogen zijn en op geloof in de 'professionaliteit' van de
juridische partij jeugdbescherming afgaan, wordt de schadelijke kant niet gemeten. De
uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in LJN BD1113 wordt niet door kinderrechters nagekomen. Zo overtreden kinderrechters vele arresten
van het EHRM.}
Wanneer kindermishandeling plaatsvindtineen gezin,
ishet uithuisplaatsen van kindereneen uiterste maatregel {althans zo heet het, maar er wordt op geloof gegokt} die kan worden genomen omhente beschermen.Uithuisplaatsingsbeslissingen zijn één van de moeilijkste beslissingen waarmee
professionals in de jeugdzorg wordengeconfronteerd, omdat deze beslissingen een drastische
impact hebben op het leven van kinderenen hun ouders.
Wetenschappelijk feit:
Vanwegedeze grote impact is het van uiterst belang dat uithuisplaatsingsbeslissingen
metzo groot mogelijkezekerheidkunnenworden genomen en leiden tot de best mogelijkeuitkomsten voor de ontwikkeling van kinderen.
Beslissen over uithuisplaatsingen is zeer ingewikkeld –niet alleen vanwege de complexiteit enonvoorspelbaarheid van problemen in gezinnen waarin kindermishandeling plaatsvindt, maarook omdat
professionals vaak tegenstrijdige en onvolledige informatie krijgen, onder tijdsdrukwerken en
een hoge caseload hebben (Munro, 1999, 2008), {en een tegenzin hebben te laten diagnosticeren met ópen onderzoeksvragen en
zonder overleg met of voorlichting aan het gezin}.
Bovendien ontbreken momenteelbewezen effectieveprocedures om uithuisplaatsingsbeslissingen te ondersteunen {binnen de jeugdzorg zelf; de gezondheidszorg wordt
genegeerd}.
De complexiteit van uithuisplaatsingsbeslissingen wordt tevens weerspiegeldin wetenschappelijke studies waaruit blijkt dat er vaak gebrekkige overeenstemming bestaat tussen professionals (Bartelink, Ad-dink,Udo, van der Haar-Bolwijn, & van Yperen, 2019; Bartelink, van Yperen, & ten Berge, 2015;Britner & Mossler, 2002)
en dat subjectieve factoren invloed uitoefenen op het beslisproces (Benbenishty et al., 2015; Munro, 1999). Het is dus van groot belang dat meer onderzoek
wordt uitgevoerd naar effectieve procedures om de kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen te verbeteren.
Eén mogelijke procedure die zou kunnen bijdragen aan een verbeterde kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen is om met behulp van een bewezen effectieve interventie een dynamische beoordeling vande
opvoedingscapaciteiten van ouders uit te voeren (Cyr & Alink, 2017; Cyr et al.,2012; Harnett, 2007). {Dat kan met specialisten.}.
Interventies (diagnostisch onderzoek) kan
werken:
Gehechtheidsinterventiesgerichtop het vergroten
van de sensitiviteit vanouders zouden hier mogelijk geschikt voorkunnenzijn.
Informatie overde vooruitgangdieouderslaten zien naditsoort interventies(of het gebrek daaraan)kan namelijkeen belangrijke indicatiegeven van de mate waarin zij in staat zijn om belangrijke
opvoedingsvaardigheden te verbeteren,waarmee de kwaliteit van de ouder-kindrelatie –
en daarmee ook het welzijn van het kind – kanworden
bevorderd (Cyr & Alink, 2017; Cyr et al., 2012).
Wetenschappelijk onderzoek op dit gebiedis echter
nog zeer schaars {binnen het eigen jeugdzorgonderzoek, zoals bij NJi of ZonMW, doch buiten de jeugdzorg bestaat er wel inzichten}.
In dit proefschriftwerdonderzocht of
gehechtheidsinterventieskunnen bijdragen aan een verbeterdekwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen voor gezinnen metjonge kinderen. Daarnaastwerdonderzocht welke ouders meer of minder baat hebben bij
gehechtheidsinterventies in deze context.
Verschillende onderzoeken hebben uitgewezen dat beslissingen inkinderbeschermingszakenworden beïnvloed door subjectieve factoren. Zo is aangetoond dat er verschillen bestaan tussenervaren
en onervaren professionals en tussen pedagogen en kinderrechters wanneer zij dezelfdecasus beoordelen (Britner & Mossler, 2002;Devaney,
Hayes, & Spratt,2017; Fleming, Biggart, &Beckett,2015). Ook is in verschillende studies gevonden dat persoonlijke opvattingen van professionals samenhangen met hun oordeel over een casus (Bartelink et al.,
2018; Davidson-Arad &Benbenishty,
2010).
In de eerste studie die staat beschreven in dit proefschrift (hoofdstukken 2en 3), werden
verschillende vignetten over geanonimiseerde en ingekorte casussen van de Raadvoor de Kinderbescherming voorgelegd aan 144 professionals
(medewerkers van de Raad voorde Kinderbescherming,gezinsmanagersen kinderrechters) en masterstudenten (PedagogischeWetenschappen en Jeugdrecht) die een belangrijke (toekomstige) rol spelen in het beslisproces.We vroegen elk van
hen om vier casussen te lezen en aan te gevenwat voor beslissing ze zoudennemen of adviseren
met betrekking tot een mogelijke uithuisplaatsing van het kind. We vondendat twee subjectieve factoren van invloed waren op deze
beslissingen: de attitude van de deelnemers ten opzichte van de schadelijkheid van uithuisplaatsingen {m.n. de hypocognitie
m.b.t. de schadelijke aspecten van een beschermingsmaatregel} en hunmindsetten opzichte
vande capaciteit van ouders om te veranderen. Deelnemers die een negatievere attitude hadden tenopzichte van uithuisplaatsingen (in andere woorden: een uithuisplaatsing als schadelijkerbeschouwden voor kinderen) besloten minder vaak tot een
uithuisplaatsing.We vonden dat kinderrechters in het algemeen een negatievere attitude hadden ten opzichte van uithuisplaatsingen dan medewerkers van deRaad voor de Kinderbeschermingen
gezinsvoogden {op de gegevens die de niet-diagnostisch-bevoegde gezinsvoogden wilden en konden voorleggen}.
Met betrekking totmindsetvonden we dat deelnemers
met een meer vastemindset ten opzichte van verandering (inandere woorden: niet geloven dat ouders in staat zijn om hun gedrag te veranderen) vaker besloten tot een uithuisplaatsing.
Het aantal jaren werkervaring, deprofessionele
achtergrond en deattitude ten opzichte van de effectiviteit van uithuisplaatsingen hadden geen van alle invloed ophet beslisproces.
Deze bevindingen zijn in lijn met eerder onderzoek waaruit naar voren kwam dat individuele eigenschappenvan professionals het beslisproces beïnvloeden (Bartelinket al., 2018; Davidson-Arad & Benbenishty, 2010, 2016). Een verklaring voor deze bevindingen is dat het door de diversiteit, onvoorspelbaarheid
en 'complexe samenhang' van de problemen die spelen in ‘mishandelende gezinnen’ {Vals axioma!} zeer moeilijk is om het toekomstig
welbevinden van kinderen te voorspellen – endaarmee ook om uithuisplaatsingsbeslissingen goed
te kunnen onderbouwen. {Deze stelling houdt een niet onderzocht, vals axioma in!}.
Dit verklaart tevens waaromregelmatigwordt
gevonden dat professionals, ondankshet bestaan van gestructureerde richtlijnen en risicotaxatie-instrumenten, {die een indicatieve betrouwbaarheid hebben trussen 70 en nul (0)%
en dus nopen tot diagnostiek}, tot verschillende conclusies komen over eenzelfde casus(Bartelinket al.,
2015).
Wanneerhet beslisproces verrijkt kan worden metconcreterbewijs met een voorspellende waardevoorhet toekomstig welzijn van kinderen, zou dit mogelijktot
betere uithuisplaatsingsbeslissingen leiden. In hoofdstukken 2 en 4 van dit proefschrift werdeen procedure geëvalueerd die hier mogelijk aan zou
kunnen bijdragen.……
{Er wordt melding gemaakt van VIPP-SD, als betrouwbare mogelijke interventie, doch dat moet door specialisten
ingevuld worden enniet door jeugdzorgwerkers,en heeft
een betrouwbaarheid van ca. 75% zoals werd uitgelegd op de introductie te Amsterdam.}
Dynamischeouderschapsbeoordelingenin het beslisproces:
Een belangrijk onderdeel van het beslisproces is een beoordeling van de
opvoedingscapaciteitenvan ouders. Richtlijnenvoor uithuisplaatsingsbeslissingen schrijven voor dat als eerste een crosssectionele risicotaxatie zou moeten worden gemaakt over de balans tussen de ontwikkelingsbehoeften van het kind en
de huidige opvoedingscapaciteiten van ouders (Bartelink, ten Berge, &van Vianen,2017). {En uiteraard zou dat ingevuld dienen te worden door specialisten, met dan een indicatieve waarde van hooguit 70%, maar vaker
35%, nodig om daarop te diagnosticeren en voor te lichten.} Indien dit niet tot een eenduidige conclusie leidt over het al dan niet
uithuisplaatsen van het kind, zou een meer dynamische beoordeling van de opvoedingscapaciteiten móéten plaatsvinden, waarbij wordt geëvalueerd in
hoeverre ouders in staat zijn om binnen een bepaalde periode te profiteren van aangeboden hulpverlening {waarbij de aangeboden hulpverlening door de
gezinsvoogdij of drangzorg veelal niet het niveau haalt van kinderrecht IVRK24 lid 1, en er dus geen sprake is van objectieve gezondheidzorg!}. Hoewel nog vrijwel geen empirischonderzoek is gedaan op dit gebied, biedt het raamwerk van Harnett (2007) hier
goede kadersvoor. ….. . . . . .
Conclusie
Beslissen over uithuisplaatsingen is zeer complex. Met dit proefschrift hopen we enkele aanknopingspunten te bieden voor één manier waarop uithuisplaatsingsbeslissingen mogelijk kunnen worden
verbeterd. De resultaten van dit proefschrift bevestigen dat het beslisproces wordt beïnvloed door subjectieve factoren, waaronder de persoonlijke opvattingen van
professionals en hun mindset. Omdat we beargumenteren dat het implementeren van een gehechtheidsinterventie in het beslisproces de kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen kan
verbeteren, hebben we de effectiviteit van een dergelijke procedure onderzocht.
Onze hypothese werd deels bevestigd in dit proefschrift: we vonden bewijs voor een verhoogde betrouwbaarheid, maar niet voor een verbeterde validiteit van beslissingen
{want beschuldige ouders zijn reeds aangeslagen!}.
Als we deze bevindingen samennemen met internationaal bewijs (Cyr et al., 2012), kunnen we voorzichtig concluderen dat {specialistische} gehechtheidsinterventies kunnen bijdragen aan verbeterde uithuisplaatsingsbeslissingen.
Meer onderzoek is echter nodig om te achterhalen op welke manier dit het beste geïmplementeerd zou kunnen worden in Nederland {wat vreemd is omdat er
gezondheidszorg met academisch deskundigen bestaan}.
Tot slot hebben we in dit proefschrift aangetoond dat de meest {door jeugdzorg} getraumatiseerde ouders minder vooruitgang lieten zien na een
gehechtheidsinterventie. {Dit wijst op de noodzaak om vooraf aan beschuldigen degelijk goed voor te lichten en diagnostiek aan te bieden, met uitleg, daar ouders
het verschil tussen ondeskundige jeugdzorg en deskundige gezondheidszorg vooraf niet kennen}. Dit impliceert dat het belangrijk is om rekening te houden met individuele verschillen
tussen gezinnen en dat deze groep ouders wellicht een meer trauma-sensitieve interventieaanpak behóéft. Op deze manier kunnen niet alleen meer ouders optimaal profiteren van
gehechtheidsinterventies, maar kunnen hiermee ook meer valide beoordelingen van hun opvoedingsvaardigheden worden gemaakt.
- De ene wetenschapper vindt dat bij beslissingen tot wegplaatsen van een kind er (eerst)
een diagnostischer interventie moet plaatsvinden om schade te voorkomen en mogelijk een beschermingsmaatregel kan worden voorkomen,
- Anderzijds werd gevonden dat jeugdzorgprofessionals te ondeskundig zijn in kennis om
geen valse herinneringen op te wekken in het kind, dat tot ‘munitie’ kan leiden tot een verzoek wegplaatsen van het kind,
- Waarnaast recente wetenschappen aantonen dat een beschermingsmaatregel schadelijke
aspecten kent die als contra-indicatief meegewogen dienen te worden bij de rechter.
1. Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of Uithuisplaatsing (UHP) niet uitgelegd en bewezen te
worden dat de ouders de ‘aantoonbaar verstrekte voorlichting om een beschermingsmaatregel te voorkomen’ aantoonbaar niet of duidelijk onvoldoende hebben geaccepteerd?<1>>{noot:1:
Artkel 255 BW1lid 1. "De kinderrechter kan een
minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling (gezinsvoogdij) indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling èrnstig wordt bedréígd,
èn:
a.de zorg die in verband met het wègnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor
zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of ònvoldoende wordtgeàccepteerd, èn
b.de verwàchting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet
op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn{?}, de veràntwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, {niet?!} in
staat zijn te dragen." Zelden krijgen ouders bedoelde voorlichting
vooraf}.
2.Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of UHP niet bewezen te worden, involgbare uitleg, dat de vermeende ‘ernstige bedreiging’ thuis zoveelernstigeris dan de ernstige schade die bij het uitvoeren van een beschermingsmaatregel wetenschappelijk aangetoond
gepaard gaat?
3. Waarom wordt er geen diagnòstieke nulmeting – vòlgens beroepscode – uitgevoegd en als bewijs
bij het verzoek naar de kinderrechter verstrekt, zeker wanneer ouders er om vragen c.q. bij onenigheid, en is er groot verzet wanneer ouders dan een beroep doen op artikel 810a Rechtsvordering,
alsof ouders, met legaal gebruik maken van BW1:247 en artikel 24 lid 1 van het prevalerend internationaal kinderrechtenverdrag, “tegenwerken”, “niet accepteren”? Het “niet accepteren” wordt nimmer aangetoond. Het vooraf goed en breed voorlichten, met dan een keuze, ook niet. -{Gedragswetenschappers zien tegen hun
beroepscode in het cliëntsysteem niet, en mogen dus geen [diagnostisch] advies geven}.
4. Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of UHP niet uitgelegd te worden op welke basis de verwàchtingen [naar sub b lid 1 uit BW1:255], verwàchtingen door een sociaal werker c.q. jeugdzorgwerker, gebaseerd zijn – op basis van
de feitelijkheden van ontwikkelingspsychologische of pedagogische wetenschappen?
5.Waarom is
BW1:265b zo vaag
gecodificeerd<2>om een kind door een laagopgeleide bij een G.I. uithuis te mogen plaatsen, terwijl dat wetenschappelijk gezien aan veel duidelijker eisen zou moeten voldoen
vanwege de tegenhanger, de [wetenschappelijk]aantoonbare schade[viii]van zulk maatregel? >{noot:2: BW1:265b lid 1."Indien dit noodzakelijk is ‘in het belang van de verzorging en opvoeding’ van de minderjarige of tot 'onderzoek' van diens geestelijke of
lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de {ondeskundige} gecertificeerde instelling (G.I.), bedoeld inartikel 1.1 van
de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek
machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen."-{Vaak is dat geen
diagnostisch open onderzoek conformIVRK24 lid1. Daarom zouden
ouders voorlichting behoren te krijgen, wanneer ze hoogwaardiger gezondheidszorg wensen, en kennis te hebben vanRv810a.Ouders moeten dus ongezegd
zèlf actief zijn op onbekende wegen.}
6. Hoe komt het dat aan scheidende
ouders niet dírect (bij ruzie, bij politie gemeld, of bij inschrijven bij scheidingsrechtbank) een [internet]training van
bijv.Villa
Pinedo wordt
aangeboden, en de G.I. bij een omgangs-OTS zich niets aantrekken van voorlichten (BW1:262) en de door G.I.’s verkregen mogelijkheden in https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/omgangssabotage-g-i?Er wordt veel geklaagd over het afwachten, uitstellen, aanmodderen en escaleren door de G.I.. -{Deze vragen zijn ook aan de RvdK voorgelegd, zonder antwoord/
Awb}.
Waar deze vragen wegens recente wetenschap van groot belang
worden voor de ontwikkeling, hechting en
veiligheidsgevoel van de opgroeiende, zou toch deze wetenschappelijke inzichten als bedreigend voor het jeugdzorgkind, méégewogen [dienen te] worden, tegen de vermeende bedreigingen die de
niet-diagnostisch-bevoegde jeugdzorgwerkers denken te zien, temeer daar Cora Bartelink,[xv]
2018, in haar proefschrift bevond; dat hun beslissingen van onder hypocognitie te sterk gekleurd werden door eigen (jeugd)ervaringen; en zegt de titel van het proefschrift van René Clarijs, 2013,
niets?: “De Tirannie in de Jeugdzorg”?!
Bovenstaand internetartikel met een combinatie van wetenschappen, van feiten, geve duidelijkheid waaraan rechters zich bij waarachtige rechtsvinding dienen te
houden.
Ouders mogen dit artikel afdrukken, al komen dan de onderbouwende links niet tot uiting, tenzij ouders de belangrijkste ook afdrikken en genummerd als productie
inleveren.
Er wordt geen preventieve ìnhóúdelijke voorlichting verstrekt!
Peter Dijkshoorn: "Uithuisplaatsing van een kind is een catastrofe"
16 mei 2019 – Peter Dijkshoorn, bestuurder GGZ Nederland en kinder- en jeugdpsychiater en bestuurder bij Accare roept op om
meer onderzoek te doen naar de wijze waarop het stijgend aantal uithuisplaatsingen van kinderen kan worden verminderd.
Dijkshoorn: ‘Na recente dodelijke ongevallen op snelwegen las ik dat Rijkswaterstaat na zo’n catastrofe elke keer onderzoekt of situaties nog weer verbeterd kunnen worden. Dus, er is een
slachtoffer, dan wordt onderzoek gedaan en er wordt verbetering aangebracht: vangrails, bochten, gescheiden rijrichtingen, verlichting, helmplicht, minder kruispunten, veiliger opritten,
drankgebruik etc. En dat steeds weer. Gevolg? Met veel meer inwoners en veel meer verkeer is het aantal verkeersdoden spectaculair afgenomen van 2546 in 1974 naar 687 in 2018. De overheid
streeft naar 0 dodelijke ongevallen.’
Met uithuisplaatsingen van kinderen gaat dat heel anders. Uithuisplaatsing wordt dan ook meer als oplossing gezien dan als catastrofe. Dat is een vergissing. Een uithuisplaatsing is soms
misschien nodig, maar bovenal toch echt catastrofe voor het kind, zijn ouders en broertjes en zusjes. En hoeveel onderzoek doen we na de catastrofe van die uithuisplaatsing om dat in de
toekomst steeds vaker te kunnen voorkomen? Nul, 0.
Bij verkeersongelukken wordt dus onderzoek gedaan naar alle denkbare factoren die een rol kunnen spelen bij verminderen van het aantal ongelukken. En dat leidt tot verbeteringen.
Logisch. Kan dat dan niet bij uithuisplaatsingen? Natuurlijk wel. Maar we doen het niet. Gevolg voor het aantal uithuisplaatsingen? In 1997 waren er in Nederland 26.000 uit huis
geplaatste kinderen. In 2018 46.000 (NJI). Op weg naar 2x zoveel.
Welke factoren hebben we zoal die een rol kunnen spelen bij uiteindelijk uit huis plaatsen, die we zouden kunnen onderzoeken en waar we dus in kunnen verbeteren? De weg naar uithuisplaatsing
begint altijd jaren voordat het zo ver is. Er zijn dus al die jaren al factoren die mogelijk te beïnvloeden zijn, zoals
Hebben we deskundige aandacht voor de aanstaande ouder die als kind getraumatiseerd is geraakt, of die geen opvoedvaardigheden heeft meegekregen?
Hebben we een cultuur waarin ouders zonder schaamte of angst durven zeggen dat ze opvoeden moeilijk vinden?
Hebben we overal wijkteams die erom bekend staan dat het fijn is om daar naar toe te gaan, omdat je zonder gevoel van veroordeling welkom wordt geheten en hulp aangeboden krijgt als je
zegt dat je de laatste tijd je kind een paar keer geslagen hebt en dat jullie altijd ruzie hebben?
Hebben we voor kwetsbare ouders en kinderen, waarvan we weten dat die ondanks hun liefde en hun goede wil moeilijk te ondersteunen zijn in de opvoeding de best toegeruste hulpverleners
ingezet?
Zijn we overal in staat goed af te wegen wat een beter resultaat oplevert bij een “risicogezin”: snel ingrijpen en het kind weghalen uit de dreiging, of situatie nog even laten bestaan en
er de best bekend werkzame ambulante zorg op te zetten?
Hebben we van elke gezinssituatie waar risico’s lijken te zijn vanaf moment 1 gewerkt met een hoogwaardige probleemanalyse?
En hebben we elk risicogezin best werkzame zorg aangeboden en hebben we dat gedaan op basis van zo’n probleemanalyse?
Is armoede als oorzakelijke en onderhoudende factor in kaart gebracht en aangepakt?
We weten van ouders in complexe opvoedsituaties dat zij vaak getraumatiseerd zijn en dat trauma tegenwoordig relatief gemakkelijk door hoogwaardig geschoolde mensen te behandelen is.
Zijn alle ouders bij signalering van onveiligheid deskundig gescreend op trauma? En zijn ze behandeld?
Hebben we een cultuur waarin we met kinderen en jongeren die mishandeld zijn in goed vertrouwen het gesprek dat zij een wat groter risico hebben later zelf ook een niet zo handige ouder
te zijn? En bespreken we met hun dat het prachtig is dat ze dan hulp vragen, dat dat enorm gewaardeerd wordt en dat ze dan goede en goed werkzame hulp krijgen?
We leren aantoonbaar heel veel van de intens verdrietige situaties van dodelijke verkeersongelukken. Zullen we nu ook overal systematisch gaan leren van de intens verdrietige situaties waarin
gezinnen leven op weg naar en vervolgens na uithuisplaatsing? En dan gaan voor een groot doel, streven naar 0 uithuisplaatsingen?
Peter Dijkshoorn
(In 2021: voorheen) : Bestuurder GGZ Nederland,
Kinder- en jeugdpsychiater en bestuurder Accare,
Adviseur effectieve jeugdhulp Ondersteuningsteam Zorg voor Jeugd.