Is 'jeugdzorg' wel bekwaam bij 'complexe zaken'?

Eerst een beknopte versie van verder naar onder gepubliceerde wetenschappelijke inzichten over de onbekwaamheid van jeugdzorg tegenover de jeugdgezòndheidszorg.

Kan de jeugdzorg wel gezondheidszorg aan?

 

VN-kinderrechtenverdrag, artikel 24 (IVRK): Lid 1. De Staten die partij zijn, {ook Nederland,} erkennen het recht van het kind op het genot van de gróótst mógelijke máte van {ook pedagogische en psychische}  gezondheid èn op voorzíéningen voor de behandeling van {die} ‘ziekte’ en het herstel van die gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te wáárbòrgen dat géén enkel kind zijn of haar recht op tóégang tot deze voorzíéningen voor gezondheidszorg wordt ònthouden.

 

Kinderen hebben recht op echte diagnostiek en daarop gebaseerde hulptrajecten met gedegen voorlichting aan hun ouders.

 

   Er moet dus juist gemeten kunnen worden.

 

In tegenstelling tot de gezondheidszorg interviewt de jeugdzorgwerker of jeugdbeschermer niet verantwoord diagnostisch, zo zonder diagnostische bevoegdheid. Toch is het essentieel dat dit door diagnostisch bevoegden, specialisten, wordt gedaan conform hun beroepscode (dus niet een gedragswetenschapper die adviseert op basis van wat een ondeskundige kàn en wìl inbrengen).

 

We citeren uit: https://www.frontiersin.org/articles/10.3389/fpsyg.2020.546187/full (C. de Ruiter e.a.):

 

“Kennis van het geheugen van kinderen en forensische interviewvaardigheden zijn cruciaal bij onderzoeken naar kindermishandeling.” 

 

“Blijkbaar bestaan bij veel [jeugdzorg]professionals misvattingen, die waarschijnlijk gevolgen hebben voor hun ‘professionele’ handelen en voor de beslissingen  die zij nemen in deze complexe  echtscheidingszakenOmdat de professionals niet over de juiste kennis beschikken en handelen vanuit onjuiste veronderstellingen, kunnen zij onbedoeld ernstige  schade  aanrichten  bij kinderen  in conflictscheidingsgezinnen.

 

"Professionals zijn, als alle mensen, vatbaar voor confirmatory bias, dat is de neiging om alleen naar informatie te zoeken die hun oorspronkelijke idee/hypothese bevestigt.

 

"Zonder accurate kennis over de prevalentie van partnergeweld en kindermishandeling bij conflictscheidingen, {en zònder de mogelijkheden die de jeugdbescherming heeft door te verwijzen naar specialisten die geen beschuldigende gegevens dienen te verkrijgen, en zònder  de mogelijkheden in https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/omgangssabotage-g-i }, zal de professional het belang van feitenonderzoek naar deze vormen van huiselijk geweld bij conflictscheidingsgezinnen onderschatten en er geen rekening mee houden in de besluitvorming.  Confirmatory bias  zorgt ervoor dat diezelfde professional vervolgens [g]een ‘bewijs’ voor mishandeling of geweld ziet.

 

 

Hieruit lezen we dat zeker bij complexe cases de jeugdzorgketen niet de aangewezene is voor het bepalen van een hulptraject.  ‘Valse herinneringen’ zijn niet wat men een kind toewenst, waar dit ook tot wegplaatsen kan leiden. Het ‘bewijs’ van een jeugdzorgprofessional is dus bij zaken die tot een beschermingsmaatregel leiden dubieus en kunnen tot schade leiden, zoals we zullen zien.

 

   Wetenschappelijke bevestigingen:

 

Klinisch psycholoog Femy Wanders van Accare  en gebiedsmanager RvdK Robert Vonk zien dat hulp anders verstrekt moet worden om “institutionele kindermishandeling”, dat Wanders “professionele kindermishandeling” noemt, te voorkomen. Het EHRM sprak in 2019 in een arrest ook daarvan. Het gezin moet betrokken worden, met goede therapeutische voorlichting. Een beschermingsmaatregel heeft niet de voorkeur.

 

In het Promotieonderzoek  van Sabine van der Asdonk, 15-09-2020, staat ook de noodzaak tot een [diagnostieke]  interventie vòòr de beslissing: “Omdat we beargumenteren dat het implementeren van een gehechtheidsinterventie in het beslisproces de kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen kan verbeteren, hebben we de effectiviteit van een dergelijke procedure onderzocht. We hebben in één studie gevonden dat het toevoegen van informatie over de vooruitgang die ouders lieten zien na een gehechtheidsinterventie kan bijdragen aan een verhoogde betrouwbaarheid van uithuisplaatsingsbeslissingen.”

 

Ze adviseren om vòòraf aan een beschermingsbesluit tot een maatregel eerst [bijvoorbeeld]  een [diagnostieke en voorlichtende] gehechtheidsinterventie te doen. Daarmee kan een beschermingsmaatregel voorkomen worden.

 

Volgens dat onderzoek van De Ruiter c.s. is het indiceren door jeugdzorgprofessionals, wat geen diagnosticeren is, zo risicovol dat diagnosticeren naar beroepscode door een specialist vele ‘valse positieven’ kan vermijden.  “Onze bevindingen zijn zorgwekkend  omdat de werknemers van Veilig Thuis de eerstelijns jeugdzorgprofessionals zijn die kinderen interviewen over een vermeende ervaring met misbruik.”  De RvdK en de G.I. doen daarop niet zelfstandig gekwalificeerd onderzoek, zodat valse positieven het dossier vervuilen.

 

Raadsheer Van Teeffelen vond als één van diens knelpunten dat er veel oud knip- en plakwerk in jeugdzorgrapportages staat (FJR2010/92).

 

Indiceren is geen diagnosticeren op niveau van rechtsvinding.   Cora Bartelink,  2018,  schreef haar proefschrift Dillemmas in Child Protection waaruit blijkt dat jeugdzorgwerkers te ondeskundig, te vaag besluiten nemen over gezinnen. Jeugdzorgwerkers werken niet trefzeker; waarbij men moet bedenken dat taxatieslijsten en richtlijnen nimmer beter scoren dan hooguit 75%, vaak minder dan 50% tot nul%.   René Clarijs, 2013, noemde diens proefschrift ‘Tirannie in de Jeugdzorg’, niet voor niets. De Nederlandse jeugdzorg is achter in het jeugdstelsel gepositioneerd {niet de jeugdgezòndheidszorg}, werkt geïsoleerd van andere werksoorten {dus diagnosticeert niet; Jeugdwet art. 3.2 lid 2}, denkt en werkt gericht op korte termijneffecten {zonder aandacht voor latere kindbelangen}, heeft een dominante probleemoriëntatie {die kinderrechters onnozel overnemen zonder onderzoek, LJN BD1113 } en bestuurlijke of inhoudelijke oplossingen zijn niet eenvoudig omdat (beleids)innovatie moeizaam of niet tot stand komt {en de wetenschap en gezondheidszorg welhaast geheel worden weggehouden}.

 

Telkens weer klinkt uit de hoek van deskundigen de roep om de jeugdzorg (zonder zorg) anders te organiseren.   Prof.dr. R.J. van der Gaag, oratie 2003, adviseerde vòòr een beschermingsonderzoek een diagnostieke nulmeting. Na bijna twee decennia lijken deskundigen daar nog steeds naar te streven, maar de jeugdzorglobby is hardnekkig. Daar lijkt men het wiel telkens zelf te willen uitvinden, zonder evidence based.

 

     De recente wetenschappen nopen tot degelijker onderzoek:

 

Heel de beschermingsketen heeft recente  wetenschappelijke  inzichten  verkregen ter implementatie, doch dit zien we niet terug in het recente beleid.

 

Waar de jeugdzorg werkt zonder dat een specialist zèlf het cliëntsysteem ziet en onderzoekt, blijkt uit wetenschappelijk inzicht dat het ene wetenschappelijk collectief vindt dat bij beslissingen tot wegplaatsen van een kind er (eerst) een diagnostischer interventie moet plaatsvinden om schade te voorkomen en mogelijk een beschermingsmaatregel kan worden voorkomen, en anderzijds werd gevonden dat jeugdzorgprofessionals te ondeskundig zijn in kennis om geen valse herinneringen op te wekken in het kind, dat tot ‘basis’ kan leiden tot een verzoek wegplaatsen van het kind, waarnaast recente wetenschappen aantonen dat een beschermingsmaatregel schadelijke aspecten kent die als contra-indicatief meegewogen dienen te worden bij de rechter, is naar kinderrecht hoogwaardiger kennis nodig dan vanuit slechts het sociaal domein.

 

    Wetenschap over het wegplaatsen van kinderen:

 

Een zeer beknopte samenvatting van de recente wetenschappelijke bevindingen  noemen we hier.

 

Internist Prof.dr.med. Ursula Gresser  schreef en vertelde in 2015 dat kinderen ziek worden waar ze weggeplaatst worden van één of beide ouders. “Na deze publicatie kunnen rechters niet meer zich verschuilen door dit kindbelang te negeren.  De rechter (of gezinsvoogd) die nu nog contactbeschadigend handelt, handelt willens en wetens kind-beschadigend, een vorm van ‘institutionele kindermishandeling’.  Contactsabotage naar ouders maakt kinderen na de scheiding ziek", zegt Ursula Gresser. {Dit geldt zeker ook bij Uithuisplaatsingen, dubbelop}.
 De arts heeft de zes meest recente internationale studies over dit onderwerp geëvalueerd.
"Het verlies van contact met levende ouders schaadt kinderen ongeveer twee keer zo lang en drie keer zo intens als het contactbreuk wegens de dood van een ouder," zegt Gresser. “Het weghouden van ouder(s), de vertrouwde omgeving voor een kind, door middel van bijvoorbeeld vonnissen, gezinsvoogdijbeleid of negatie van het kindbelang, wekt heimwee en andere verschijnselen op in de psyche van het kind.  Ook al zijn de ouder(s) eigenlijk bereikbaar, voor het ontvankelijke kind onder vreemde druk is dat niet zo.”

 

Joseph J. Doyle jr  vond reeds in 2007 (en later) dat kinderen die ondanks de inzet van de jeugdbescherming om uithuis te plaatsen  met passende hulpverlening thuis mochten blijven veel beter af waren dan die wel weggeplaatst werden, en met vele psychische problemen gingen kampen.

 

Vond prof. Jo Hermanns dat ook niet in Zeeland?! Hij spreekt ervan dat slechts ca. 25% van de huidige uithuisplaatsingen nog slechts nodig zouden zijn en dat komt overeen met de 72% van de OTS-sen die na 2 jaren nog geen verbetering gaven in het onderzoek van prof. N.W. Slot, terwijl in die 72% een groot deel wel verslechteringen werden gevonden. (Zeelandonderzoek-1  geheel, en Jeugdzorgonderzoek-2 na 9:27 waar gesproken wordt dat 75% wegplaatsen minder kàn).

 

Ook wetenschappers zoals Warshak, of Weinberger, of Nelson, of Hawleyetc. vonden dat het wegplaatsen van kinderen, weg uit hun vertrouwde omgeving en familie, ernstig schadelijk tot catastrofaal is. Weinberger noemt het een tijdbom. "Het wetenschappelijk bewijs tegen het scheiden van kinderen uit gezinnen is glashelder. Niemand in de wetenschappelijke gemeenschap zou het betwisten, het is niet zoals andere onderwerpen waar meer debat tussen wetenschappers is.  We weten allemaal dat het slecht is als kinderen gescheiden worden van vertrouwde ouders.  Gezien het wetenschappelijke bewijs is het kwaadaardig en komt het neer op kindermishandeling.'’

 

     Rechters behoren zo te wegen:

 

Daarom zouden rechters moeten beginnen met deze prangende onderzoeksvragen te beantwoorden:

 

1. Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of Uithuisplaatsing (UHP) niet uitgelegd en bewezen te worden dat de ouders de ‘aantoonbaar verstrekte voorlichting om een beschermingsmaatregel te voorkomen aantoonbaar niet of duidelijk onvoldoende hebben geaccepteerd? Dit vergeleken met de wettekst:

  • Artikel 255 BW1  lid 1.  "De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling (gezinsvoogdij) indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling èrnstig wordt bedréígd, èn
  • a. de zorg die in verband met het wègnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of ònvoldoende wordt geàccepteerd,  èn
  • b. de verwàchting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn{?}, de veràntwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, {niet?!} in staat zijn te dragen."  – Zelden krijgen ouders bedoelde voorlichting vooraf.

 

2. Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of UHP niet bewezen te worden, in volgbare  uitleg, dat de vermeende ‘ernstige bedreiging’ thuis zoveel ernstiger is dan de ernstige schade die bij het uitvoeren van een beschermingsmaatregel wetenschappelijk aangetoond gepaard gaat?

 

3.  Waarom wordt er geen diagnòstieke nulmeting  – volgens beroepscode – uitgevoegd en als bewijs bij het verzoek naar de kinderrechter verstrekt, zeker wanneer ouders er om vragen c.q. bij onenigheid; en hoe komt het dat er groot verzet is in de jeugdzorgwereld wanneer ouders dan een beroep doen op artikel 810a Rechtsvordering, alsof ouders, met legaal gebruik maken van BW1:247 en artikel 24 lid 1 van het prevalerend internationaal kinderrechten­verdrag, “tegenwerken”, “niet accepteren”?  Het  “niet accepteren” wordt nimmer aangetoond. Het vooraf goed en breed voorlichten, met dan een keuze, ook niet.

 

4.  Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of UHP niet uitgelegd te worden op welke basis de verwàchtingen  [naar sub  b lid 1  uit BW1:255] door een sociaal werker c.q. jeugdzorgwerker gebaseerd zijn – op de ontwikkelingspsychologische of pedagogische wetenschap?   

 

5.  Waarom is BW1:265b zo vaag gecodificeerd  om een kind door een laagopgeleide bij een G.I. uithuis te mogen plaatsen, terwijl dat wetenschappelijk gezien aan veel duidelijker eisen zou moeten voldoen vanwege de tegenhanger, de [wetenschappelijk] aantoonbare schade  van zulk maatregel?  Hierbij de wettekst gegeven:  BW1:265b lid 1. "Indien dit noodzakelijk is ‘in het belang van de verzorging en opvoeding’ van de minderjarige of tot 'onderzoek' van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de {ondeskundige} gecertificeerde instelling (G.I.), bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen." –{Vaak is dat geen diagnostisch open onderzoek conform IVRK24 lid 1. Daarom zouden ouders voorlichting behoren te krijgen, wanneer ze hoogwaardiger gezondheidszorg wensen, en kennis te hebben van Rv810a. Ouders moeten dus ongezegd zèlf actief zijn op onbekende wegen.}  

 

6.  Hoe komt het dat aan scheidende ouders niet dírect (bij ruzie, bij politie gemeld, of bij inschrijven bij scheidingsrechtbank) een training  van bijv.  Villa Pinedo  wordt aangeboden, en de G.I. bij een omgangs-OTS zich niets aantrekken van voorlichten (BW1:262) en de door G.I.’s verkregen mogelijkheden in https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/omgangssabotage-g-i ? Er wordt veel geklaagd over het afwachten en escaleren door de G.I.. {Deze vragen zijn ook de RvdK voorgelegd, zonder antwoord/ Awb}.

 

Geldt dat artikel 24 lid 1 IVRK wel in de Nederlandse jeugdzorgwereld?

Alle propaganda vanuit de jeugdzorg en jeugdbescherming rept niet over deze basis van hun werk.

 

Kan men wel vertrouwen op die propaganda, waar dit genegeerd wordt, zo vaak genegeerd wordt, en in ‘antwoorden’ ontweken met vaagheden?  Kost 'jeugdzorg' zo niet extreem veel, en zonder controle via de gezinnen door de inspectie?!

____

 

Dit mag gecopiëerd worden en verstuurd of als een van uw producties gebruikt worden!



Mythen over conflictscheidingen: Een onderzoek naar de kennis van juridische en sociale [jz]professionals

Prof. dr. Corine de Ruiter en Brigitte van Pol Msc – 2017 – Digitaal vertaald uit het Engels, uit:

“Beliefs About Children’s Memory and Child Investigative Interviewing Practices: A Survey in Dutch Child Protection Professionals from ‘Safe Home’ {=Veilig Thuis (NL)}”   ---   Brenda Erens1*,   Henry Otgaar1,2,  Lawrence Patihis3 and  Corine de Ruiter1

(Nootjes:  1Clinical Psychological Science, Maastricht University, Maastricht, Netherlands, 2Leuven Institute of Criminology, Catholic University of Leuven, Leuven, Belgium, 3University of Portsmouth, Portsmouth, United Kingdom) {Uitgebreidere versie, waarna nog artikelen}

 

Nederlandse vertaling vindbaar op:  https://www.dropbox.com/s/e2qakfsct3rjoos/DeRuiter_VanPol_Mythen_conflictscheidingen_2017.docx?dl=0 ; Engels: https://www.frontiersin.org/articles/10.3389/fpsyg.2020.546187/full .

 

Meten met specialisme is cruciaal:

 

“Kennis van het geheugen van kinderen en forensische interviewvaardigheden zijn cruciaal bij onderzoeken naar kindermishandeling.”   

In de praktijk zien ouders en deskundigen dat zowel het AMHK (Veilig Thuis, in Engels ‘Safe Home’), de RvdK als de Gecertificeerde Instellingen (G.I., jeugdbescherming met [gezins]voogdij) zonder hoogwaardige beroepsregistratie (enkel sociaal SKJ is volstrekt onvoldoende)  gaan ‘praten’ met kinderen en kinderen woorden en denkbeelden in de mond leggen; er wordt veel geklaagd over “waarheidsvinding” met veel “leugens en intimidatie”.

Te snel wordt het axioma naar boven gehaald dat bij gedragsproblemen of enkel al ‘zorgen’ er sprake is dat ouders aan kindermishandeling doen, zonder diagnose, zonder voorlichting, zonder onderzoek conform kinderrecht IVRK24.1.*  Te snel wordt aangenomen dat deze ouders een ‘chaotisch brein hebben’, zoals op de volgende alinea is aangehaald, zonder verband te leggen op de invloed der reeds verrichte beschuldigingen als dat "de ouders pedagogisch onbekwaam zouden zijn", aangeslagen door het idee van een weggeplaatst kind.

 

Wetenschap over diagnostischer interventie voor bij een wegplaatsbeslissing door de jeugdbescherming:

 

Op https://ggz.foleon.com/de-nederlandse-ggz/gezond-opgroeien/4-stop-kindermishandeling/  wordt al aangegeven dat bij beslissingen meer nodig is dan een indicatie volgens onvolledige richtlijnen en vrij-ingevulde taxatielijsten.  Na UHP en bij Accare waren incidenten; de opnames duurden lang, soms wel meer dan een jaar. En jammerlijk zagen de hulpverleners (en gezinsvoogden) behandelde kinderen geregeld terug.  Femy Wanders: “We dachten dat het de beste manier was om kinderen met gedragsproblemen te behandelen. Maar zoals ik het nu zie, is het eigenlijk ‘professionele kindermishandeling’ geweest.”

 

Dat komt overeen met een arrest van het EHRM (Europ. Hof v.d. Rechten v.d. Mens) dat sprak van “institutionele kindermishandeling”.  "Professionele kindermishandeling"...   Waar er voor een beslissing tot mogelijke wegplaatsing eerst degelijk gemeten wordt met diagnostiek en  bijbehorende degelijke voorlichting. Ouders kunnen leerzaam zijn waar ze niet beschuldigd en weggezet worden.

In een rechtszaak door een advocaat om getuigen van ouder's kant te mogen laten horen (Rv803 wordt vaak tegengewerkt door de jeugdbescherming) werd het "institutioneel jeugdzorggeweld" genoemd. Zeker waar bewijs van afdreigen van een kind bewezen kon worden, en toch de verdraaide woorden van het kind door de jeugdzorg gebruikt werden 'als bewijs' van 'mishandeling',  dat niet is  gecodificeerd.

 

In het Promotieonderzoek  van Sabine van der Asdonk, 15-09-2020, staat ook de noodzaak tot een [diagnostieke] interventie voor de beslissing: “Omdat we beargumenteren dat het implementeren van een gehechtheidsinterventie in het beslisproces de kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen kan verbeteren, hebben we de effectiviteit van een dergelijke procedure onderzocht. We hebben in één studie gevonden dat het toevoegen van informatie over de vooruitgang die ouders lieten zien na een gehechtheidsinterventie kan bijdragen aan een verhoogde betrouwbaarheid van uithuisplaatsingsbeslissingen.”

Weliswaar wordt al aangenomen  dat ouders mishandelen, toch zou ook volgens haar een bepaalde interventie, en wel over hechting, en dus specialistisch, het beslissen over een maatregel kan verbeteren. Maar er wordt toegegeven dat uithuisplaatsbeslissingen – nu – vaak niet betrouwbaar zíjn.**

 

Waarom 'complex' niet diagnosticeren?:

Het veroorzaken van 'valse herinneringen' om tot 'munitie' te komen:

 

Kinderbeschermers hebben dagelijks te maken met complexe gevallen van vermeend kindermishandeling. Als onderdeel van hun werk interviewen zij de kinderen over vermeende ervaringen met misbruik. Er zijn mogelijke valkuilen bij het interviewen van kinderen, aangezien eerder onderzoek heeft aangetoond dat kinderen vatbaar zijn voor suggestieve interviewtechnieken (bijv. Ceci et al., 2002 ).  Er zijn gevallen waarin twijfelachtige interviewtechnieken lijken te hebben geleid tot valse herinneringen aan misbruik bij kinderen (bijv. De McMartin-zaak; Garven et al., 1998 ; zie Otgaar et al., 2017 , voor een Nederlandse casus).

 

 Waar ondeskundigen, jeugdzorgwerkers, raadsmedewerkers en gezinsvoogden, niet diagnostisch-bevoegd zijnd, kinderen bevragen om daarop het verzoekschrift uit te doen naar de kinderrechter voor een beschermingsmaatregel, kunnen onbewust of bewust er een potje van maken en kinderen valse herinneringen geven of althans zo doen schijnen, woorden, gebeurtenissen in de mond leggen, zoals bij de veroordeelde Bolderkar-affaire. Zo blijken de ‘Drie-huizen-tekeningen’, poppenkast-interviews, en degelijke, door de jeugdzorgwerkers, voor vele fouten te zorgen, en dus volstrekt onvoldoende te zijn om daarop een interventie af te dwingen bij de rechter.

 

 Doch de rechters zijn onnozel; ze zijn gepolariseerd door deze juridische partijen in achterkamertjes voorgelicht, dat is bekend. De jeugdzorgketen heet ‘professioneel’ te zijn, en mag dan deze keten zomaar zonder verificatie geloofd worden, waar ze juridisch partij zijn en een financieel belang hebben. Ook slagers zijn ‘professioneel’.

 

Vals Actieplan:

 

“Binnen het Nederlandse kinderbeschermingssysteem is het gebruik van empirisch gevalideerde protocollen voor verhoor van kinderen beperkt ( Kinderombudsman, 2013 ). Regelmatig verschijnen artikelen in de Nederlandse media die kritiek leveren op het besluitvormingsproces in het kinderbeschermingssysteem ( Huijer, 2014 ). Zo heeft de Nederlandse Jeugdinspectie in haar jaarverslag 2014 haar bezorgdheid geuit over het gebrek aan objectiviteit en feitenonderzoek binnen het kinderbeschermingssysteem ( Inspectie Jeugdzorg, 2014 ). Onlangs kondigde de Nederlandse minister voor Rechtsbescherming een verbeterplan aan op het gebied van feitenonderzoek in het kinderbeschermingssysteem ( Dekker, 2018 ).”

 

 Dat Actieplan is mislukt, omdat de inbreng van jongeren, ouders en hun deskundigen en wetenschappers niet terug te vinden zijn in de voorstellen van de adviezen van zowel LOC als van het NJi, dat wel beweert dat die wetenschap is ingebracht, maar we vinden het niet prominent terug waar het waarschuwt voor ernstige schade bij beschermingsmaatregelen.  

 

 De geïnterviewde ‘professionals’ hadden te weinig kennis, zo bleek.

 

Interview liever door deskundigen:

 

Alles bij elkaar genomen suggereert onze studie dat er behoefte is aan training van jeugdzorgprofessionals in zowel het geheugenfunctioneren als de praktijk van evidence-based onderzoeksinterviews mèt kinderen.  In lijn met eerder onderzoekPatihis et al., 2013 ; Ost et al., 2017 ; Patihis en Pendergrast, 2019 ), komt onjuiste kennis over zaken als onderdrukte herinneringen aan trauma veel voor bij professionals die werkzaam zijn in de kinderbescherming.  Bovendien gebruiken professionals geen methode voor het interviewen van kinderen die empirische ondersteuning heeft gekregen en gebruiken ze aanvullende hulpmiddelen, zoals tekeningen van menselijke figuren, die het risico op valse geheugenrapporten vergroten  Otgaar et al., 2012).”

Onze bevindingen zijn zorgwekkend  omdat de werknemers van Veilig Thuis de eerstelijns professionals zijn die kinderen interviewen over een vermeende ervaring met misbruik.  Verkeerde geheugenopvattingen en gebrekkige interviewmethoden naar kinderen kunnen resulteren in valse positieven (concluderen dat een kind is misbruikt, terwijl het kind dat in feite niet was) of – zelden – vals negatieven (concluderen dat het kind niet werd misbruikt, terwijl het kind in feite werd misbruikt). Daarom is het van vitaal belang dat professionals bij vooral de AMHK’s (VT) en de RvdK empirisch gebaseerde methoden toepassen voor het interviewen van kinderen, en dat ze worden opgeleid in de wetenschap  van het geheugen die relevant is voor toegepaste omgevingen.”

 

De opleiding van deze jeugdzorgwerkers is volstrekt onvoldoende om deze diagnostische eigenschappen eigen te maken, waar orthopedagogen academischer en een veel langere studie achter de rug hebben, niet voor niets.

 

Decennia lang horen we de belofte “te professionaliseren”.  De jeugdbeschermingsketen heeft zich er nooit aan kunnen houden, maar dat vergeet de politiek, èn de rechters.  Dat 'professionaliseren', vooral bij 'complexe zaken', kan niet bij de gebezigde opleidingen MBO- en HBO-alfa tot jeugdzorgwerkers.  Ze lijden te vaak onder psychopathie (doktertje spelen, kinderredder-zijn) of onveilige gehechtheid.  Dat geeft jeugdervaringen, en naar het promotieonderzoek van Cora Bartelink, 2018, beslissen deze jeugdzorgwerkers in meerderheid op hun eigen jeugdervaringen, zonder empirisch onderzoek met diagnostiek en voorlichting.**

 

In de ‘Mythen’ lezen we:

 

“Blijkbaar bestaan bij veel professionals misvattingen, die waarschijnlijk gevolgen hebben voor hun ‘professionele’ handelen en voor de beslissingen  die zij nemen in deze complexe  echtscheidingszakenOmdat de professionals niet over de juiste kennis beschikken en handelen vanuit onjuiste veronderstellingen, kunnen zij onbedoeld {ernstige} schade  aanrichten  bij kinderen  in conflictscheidingsgezinnen.50 [50: Zie ook Hans, et al. (2014), p. 957-966;  De Ruiter (2016), p. 62-67; en Tversky & Kahneman (1974), p. 1124-1131: Hans, J. D., Haselschwerdt, M. L., Hardesty, J. L. & Frey, L. M., ‘The effects of domestic violence allegations on custody evaluators’ recommendations’, Journal of Family Psychology 2014, 28, p. 957-966, http://dx.DOI.org/10.1037/fam0000025; resp. Ruiter, C., de, ‘In dialoog over conflictscheidingen’, Directieve therapie 2016, 36, p. 62-67; Tversky, A. & Kahneman, D., ‘Judgment under uncertainty: Heuristics and biases’, Science 1974, 185, p. 1124-1131.].  

 

"Professionals zijn, als alle mensen, vatbaar voor confirmatory bias, dat is de neiging om alleen naar informatie te zoeken die hun oorspronkelijke idee/hypothese bevestigt.51 [Zie Kassin, Dror & Kukucka (2013), p. 42-52.]  

 

"Zonder accurate kennis over de prevalentie van partnergeweld en kindermishandeling bij conflictscheidingen, {en zònder de mogelijkheden die de jeugdbescherming heeft door te verwijzen naar specialisten die geen beschuldigende gegevens dienen te verkrijgen, en zònder  de mogelijkheden in https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/omgangssabotage-g-i }, zal de professional het belang van feitenonderzoek naar deze vormen van huiselijk geweld bij conflictscheidingsgezinnen onderschatten en er geen rekening mee houden in de besluitvorming.  Confirmatory bias  zorgt ervoor dat diezelfde professional vervolgens [g]een ‘bewijs’ voor mishandeling of geweld ziet.”

 

De praktijk is dat jeugdzorgwerkers te veel op hun jeugdervaringen en opleiding afgaan zonder diagnostiek niveau en overal ‘kindermishandeling’ in de meest vage vormen denken te zien.  De  confirmation bias   zorgt veelal onbewust dat feiten die eigen overtuiging tegenspreken genegeerd worden, en dat zien we met de verstrekte recente wetenschappen die de jeugdbeschermingsketen  in 2018/2019 is verstrekt.

 

De  wet  (BW1:255 lid 1) is zeer vaag gecodificeerd en kent geen sanctionering bij misbruik.

 

Rechters zijn te vaak ook onnozel om een advies van een juridische partij te kunnen verifiëren op achterliggend bewijs; en ze negeren adviezen van deskundigen, hier  en hier  en hier, etc..

 

En dat is ernstig bij de constatering van de wetenschap:Omdat de [jeugdzorg]professionals niet over de juiste kennis beschikken en handelen vanuit onjuiste veronderstellingen, kunnen zij onbedoeld {ernstige} schade  aanrichten  bij kinderen.”.

 

Wetenschap, dat genegeerd wordt:

 

Dit is volledig en herhaaldelijk wetenschappelijk, en dus feitelijk, vastgesteld.

 

Dit onderzoek noemt ook PAS (Parental Alienation Syndrome), wat uiteindelijk als  CAPRD  werd beschreven in DSM-5 (Child Affected by Parental Relationship Distress; Bernet, William; Wambolt, Marianne Z.; Narrow, William E.;  May 2016, Journal of American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, July 2016; 55(7): p. 571579; www.jaacap.org {Zie Drozd & Olesen (2003), p. 65-106 en Meier (2010), p. 219-252; in Drozd, L. M. & Olesen, N. W., ‘Is it abuse, alienation, and/or estrangement? A decision tree’, Journal of Child Custody 2003, 1, p. 65-106, DOI: 10.1300/J190v01n03_05; Meier, J. S., ‘Getting real about abuse and alienation: A critique of Drozd and Olesen’s decision tree’, Journal of Child Custody 2010, 7, p. 219-252, DOI:0.1080/15379418.2010.521032.}

 

Aangezien CAPRD (PAS, oudervervreemdingssyndrome) een complex aan problemen bevat, zoals loyaliteitsconflict en minderwaardigheidsgevoel door zelfbeschuldigingen (zie de  training van Villa Pinedo,  die gezinsvoogden opvallend niet graag direct verstrekken aan ouders, om daarop [dus niet] te meten wat de mentale keuze is per ouder), is nadrukkelijk diagnostieke en voorlichtende deskundigheid van node.

 

Rechters:

 

Rechters negeren ook de recente wetenschap die de rechtbanken is verstrekt in deze brief: https://kinderbescherming.jimdofree.com/brieven/brief-aan-tweede-kamer-2011/aan-rechters-wetenschap-meewegen/.

 

De mediation in Nederland wordt te vaak door juristen verstrekt die geen diagnostieke ervaring hebben met eerst 'open en objectief voorlichten' van wetgeving, en van de verwerking van signalen en vraagstukken bij of in het kind, waarbij dus ook de training van Villa Pinedo  wordt onderschat om deze eerst en direct te verstrekken aan beide ouders, met de mededeling dat het bedoeld is om een beschermingsmaatregel te voorkomen.  Vreemd genoeg eisen gezinsvoogden dat ouders met elkaar communiceren, wanneer dat stroef gaat, zònder voor te laten lichten hóé, wat wel kan met leuke cursussen communicatietechnieken. Zonder enige hulp en steun, ondanks BW1:262 (lid 3 en 1).

 

 

De literatuurlijst ‘Mythen’ is lang!

 

Het bleek dat er instellingen waren die niet wilden meedoen met het wetenschappelijk onderzoek.   Een teken aan de wand.

 

“Tenslotte vonden we dat mediators, in vergelijking met niet-mediators, de effectiviteit van mediation bij conflictscheidingen significant overschatten." … "Aangezien de specifieke opleidingen die professionals tot nu toe gevolgd hebben gèèn relatie vertonen met hun kennisniveau, zijn opleidingen nodig die gegeven worden door experts, die op de hoogte zijn van de {onafhankelijke} wetenschappelijke literatuur over conflictscheidingen, huiselijk geweld, valse beschuldigingen, vragentechniek, diagnostieke wegen, en mediation.”

 

De conclusie van ‘Mythen’ is zorgwekkend, maar genegeerd door de beschermingsketen incl. rechters!

 

Diagnostieke interventies voor voorlichting en bewustmaking van ouders (voordat ze beschuldigd en getraumatiseerd worden) is hard nodig om schade te voorkomen, schade door een beschermingsmaatregel!  

Tevens is het voorkomen van valse beschuldigingen noodzakelijk om aan lid 3 van BW1:262 te voldoen, wat kan door vooraf te diagnosticeren na een taxatie, en daarbij deskundiger te laten voorlichten. Voorlichten is nodig om onnodige wegplaatsingen te voorkomen.­­­­­­­­­­­    



** “Gehechtheidsinterventies kunnen mogelijk bijdragen aan verbeterde uithuisplaatsings­beslissingen” 15-09-2020 over Promotie van Sabine van der Asdonk

 

https://www.universiteitleiden.nl/nieuws/2020/09/gehechtheidsinterventies-kunnen-mogelijk-bijdragen-aan-verbeterde-uithuisplaatsingsbeslissingen :

 

Uithuisplaatsingsbeslissingen hebben een drastische impact op het leven van kinderen en hun ouders. Vanwege deze grote impact is het van uiterst belang dat uithuisplaatsingsbeslissingen met zo groot mogelijke zekerheid kunnen worden genomen en leiden tot de best mogelijke uitkomsten voor de ontwikkeling van kinderen. Het onderzoek van Sabine van der Asdonk draagt voorzichtig bewijs aan dat gehechtheidsinterventies kunnen worden ingezet om uithuisplaatsingsbeslissingen te ondersteunen. –{Dit is raar! Gehechtheidsinterventies, hechtingstherapieën na diagnostiek door een specialist, moeten juist vòòraf gaan aan een beschermingsmaatregen, waarop gemeten kan worden of ouders het aankunnen en men diagnostisch weet wat de oorzaak is. Een oorzaak kan immers zijn de “institutionele kindermishandeling” door de jeugdzorg of door een speculatieve beschermingsmaatregel [FJR2012-95]. “Institutionele kindermishandeling” is gebezigd door het EHRM in 2019.}–

 

Beslissen over uithuisplaatsingen is zeer ingewikkeld – niet alleen vanwege de complexiteit en onvoorspelbaarheid van problemen in gezinnen –{en waarom niet elders dan het gezin?}– waarin kindermishandeling plaatsvindt, maar ook omdat professionals vaak tegenstrijdige en onvolledige informatie krijgen, onder tijdsdruk werken en een hoge caseload hebben. –{De jeugdzorgprofessional is niet diagnostisch bevoegd. Een gedragswetenschapper in een G.I. of RvdK gaat enkel af op wat deze ‘professional’ [een slager is ook een professional] kàn en wìl doorgeven, en houdt zich dus niet aan diens beroepscode het cliëntsysteem zèlf te onderzoeken, wetende dat een beschermingsmaatregel zeer schadelijk ingrijpend kan zijn, want een echte professional moet toch weten dat een beschermingsmaatregel schadelijk  is volgens de recente wetenschappelijke inzichten. De AMHK’s, RvdK en G.I.’s zijn ermee bekend gemaakt door de AZF (2019).}–

 

In het geval van kindermishandeling biedt de ouder –{of de jeugdzorg of de school}– vaak ‘geen veilige basis’ voor het kind –{en dan gaat deze stelling niet op}–: de ouder-kindrelatie wordt namelijk gekenmerkt door negatieve, onvoorspelbare en dysfunctionele gedragingen van de ouder –{en meteen is de oorzaak die niet is gediagnosticeerd vergéten door  promovenda Sabine van der Asdonk. Ook de jeugdzorgketen kan deze negativiteit bewerkstelligen}–. 

Hierdoor hebben mishandelde kinderen een sterk verhoogd risico om een gedesorganiseerde en/of onveilige gehechtheidsrelatie ten opzichte van –{volgens de valse stelling}– hun ouders te ontwikkelen. Dit maakt hen kwetsbaar voor negatieve ontwikkelingsuitkomsten. Wanneer door een gehechtheidsinterventie de sensitiviteit van ouders wordt gestimuleerd, kan de kwaliteit van de ouder-kindrelatie verbeteren. Dit heeft dan positieve effecten voor de ontwikkeling van kinderen. –{Maar die gespecialiseerde diagnostiek moet vooraf gaan aan een beschermingsonderzoek om een beschermingsmaatregel te voorkomen, en daarbij de ernstige schadelijke effecten daarvan te voorkomen. Wat ligt op het geweten van een jeugdzorgprofessional wanneer de oorzaak achteraf bleek een verkeerd onderbuikgevoel of een autonome onveilige gehechtheid, of pesten op school? Er wordt van de nodige  onderzoeksvragen  bij de kinderrechter in het huidige beleid weggekeken.}–

 

– Betere inschatting toekomstig welzijn

 

Sabine van der Asdonk heeft in haar proefschrift onderzocht of gehechtheidsinterventies kunnen bijdragen aan verbeterde uithuisplaatsingsbeslissingen voor gezinnen waarin kindermishandeling heeft plaatsgevonden. –{Er wordt van het axioma uitgegaan dat het de óúders waren die mishandelden en geen concrete voorlichting wensten. En hoe beslist de jeugdzorgprofessional, die de spil is van wat wordt doorgegeven aan het team en de kinderrechter, over hechting zonder diagnostisch-bevoegd en zonder gespecialiseerd te zijn, over de werking bij en dus na de uithuisplaatsing? En heeft deze jeugdzorgprofessional wel weet van wat aan de besturen van heel de jeugdbeschermingsketen is aangereikt aan recente wetenschappelijke inzichten over de schadelijke kant van de jeugdbescherming?}–  

Als wordt geëvalueerd hoe ouders reageren op een gehechtheidsinterventie, zou dit concrete en objectieve informatie opleveren over de capaciteit van de ouder om belangrijke opvoedvaardigheden te verbeteren. –{Ondanks de kromme titel lijkt het er op dat Van der Asdonk toch denkt aan vooraf, dus eerst, te diagnosticeren met een specialist op hechtingsgebied, inclusief concrete (en dus aantoonbare) voorlichting, zwart op wit; althans zo zou dat moeten!}–   

Hiermee kan mogelijk een betere inschatting worden gemaakt van het toekomstig welzijn van het kind, waarmee uithuisplaatsingsbeslissingen mogelijk beter kunnen worden onderbouwd –{met de vraag waarom “onderbouwen” wanneer er waarschijnlijk niet beslist hoeft te worden waar ouders de juiste voorlichting met alternatieven verkregen naar aanleiding van de preventieve gespecialiseerde diagnostiek?}–.

 

– Effectiviteit gehechtheidsinterventie

 

“Omdat we beargumenteren dat het implementeren van een gehechtheidsinterventie in het beslisproces de kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen kan verbeteren, hebben we de effectiviteit van een dergelijke procedure onderzocht. –{En is dat ook afgewogen tegenover de vele wetenschappelijke inzichten dat dwangzorg schadelijke kanten heeft die ernstiger zijn dan de vermeende, vaak ongediagnosticeerde ‘bedreigingen’ die de jeugdzorg ziet?}– 

We hebben in één studie gevonden dat het toevoegen van informatie over de vooruitgang die ouders lieten zien na een gehechtheidsinterventie kan bijdragen aan een verhoogde betrouwbaarheid van uithuisplaatsingsbeslissingen. In dit proefschrift heb ik tevens aangetoond dat de meest getraumatiseerde ouders minder vooruitgang laten zien in hun opvoedgedrag na een gehechtheidsinterventie.” –{Wordt er rekening mee gehouden dat de jeugdzorg met verkeerde voorlichting en onaangename afdreigingen door de ondeskundige professionals in trauma kunnen schieten, zodat de oorzaak toch ook dan bij de jeugdzorg ligt? Door de hypocognitie  bij de jeugdzorgprofessional en de confirmation bias  in de beleidsketen wordt in dossiers gezien dat de jeugdbescherming de hakken in het zand zet wanneer dat tegen het werkgelegenheidsbelang gaat; het wordt vaak als verwijt door de ouders gezien, ook ondanks wanneer ouders legaal op basis van BW1:247  naar een meer hoogwaardig optimum aan hulptraject werken n.a.v. het kinderrecht in artikel 24  lid 1 IVRK. Dàt is legaal, maar wordt naar de rechter vaak afgedaan dat de ouders “tegenwerken” of de geboden [lagere] hulp “niet accepteren”, naar de woorden in lid 1 van BW1:255. De kinderrechter is geen orthopedagoog om deze misleiding te doorzien, en ouders wordt ter korte rechtszitting  de mond gesnoerd. Artikel 3.3 uit de Jeugdwet  schept bij rechters verwarring, ondanks de vaak genegeerde uitspraak van de CRvB in LJN BD1113, dat noopt tot wèl onderzoeken of wat als waarheid wordt beweerd door de jeugdbescherming wel waarheid op diagnostiek niveau ìs. De rechter neemt te vaak aan dat wat de ‘professional’ beweert ‘waarheid’ is, als basis om ouders de mond te snoeren; voor deze rechtszaken wordt te weinig tijd genomen en ingepland.}–

 

– Meer onderzoek nodig

 

De resultaten uit het proefschrift van Van der Asdonk dragen voorzichtig bewijs aan dat gehechtheidsinterventies kunnen worden ingezet om uithuisplaatsingsbeslissingen te ondersteunen. –{Liever zien ouders dat deze diagnostieke, voorlichtende en therapeutisch-specialistische inzet een beschermingsmaatregel met afdreiging en contraproductieve dwang voorkomen wordt.}–  Wel is nog meer onderzoek nodig om te achterhalen op welke manier deze interventies het beste kunnen worden ingezet in het beslisproces. –{Het is dan te hopen dat dit nu eens mèt de gegeven recente wetenschappen gebeurt. Prof. Carlo Schuengel  heeft in 2013 een jeugdzorgacademie gegeven met waarschuwingen dat dwang contraproductief  werkt en dat er dus anders gecommuniceerd  dient te worden door de jeugdbescherming; doch wat we zien  is dat de jeugdbeschermers het tegendeel deden. De klachtaantallen over bejegening liepen op. En in jaarverslagen wordt erkend dat er al die tijd niets geleerd is uit deze klachten.}–

 

Download de Nederlandstalige samenvatting van het proefschrift ‘Growing up safely, attachment-based interventions in child protection cases.‘ ››. 

Hierna gaan we in op haar samenvatting.

___________________

{Te vaak zien we dat de jeugdzorg nog uitgaat van de pseudowetenschap zoals op https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/valse-stemvankind . Dat leidt tot schade, zoals we uit  statistieken zien. Pleegkinderen scoren vaak nog slechter na enige jaren OTS dan geadopteerden.}

https://www.universiteitleiden.nl/binaries/content/assets/sociale-wetenschappen/pedagogische-wetenschappen/oraties-proefschriften/nederlandse-samenvatting-sabine-vd-asdonk.pdf :

 

** Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Inleiding

Kindermishandeling is een veelvoorkomend fenomeen {volgens de jeugdzorgindustrie, een vals axioma omdat dit niet gediagnosticeerd is}, met ernstige gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen (Gilbert et al., 2009; Norman et al., 2012; Romens, McDonald, Svaren, & Pollak, 2015; Stoltenborgh, Bakermans-Kranenburg, Alink, & van IJzendoorn, 2015). Het omvat alle vormen van fysieke, seksuele en emotionele mishandeling en/of verwaarlozing en komt het vaakst voor binnen relaties die het meest proximaal zijn voor het kind (World Health Organization, 1999).

{Er moet nadrukkelijk gemeld worden dat de definitie van'Kindermishandeling' er niet is, en niet gecodificeerd is in de wet, en daarbij hanteert de jeugdbeschermingsketen een eigen invulling die zeer vrij en vaag is.

Zo is een klap geven reeds zodanige kindermishandeling dat er een beschermingsmaatregel wordt aangevbraagd zonder weging of de maatregel niet schadelijker is dan gewoon voorliching geven. Omdat rechters geen orthopedagogen zijn en op geloof in de 'professionaliteit' van de juridische partij jeugdbescherming afgaan, wordt de schadelijke kant niet gemeten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in LJN BD1113 wordt niet door kinderrechters nagekomen. Zo overtreden kinderrechters vele arresten van het EHRM.}

Wanneer kindermishandeling plaatsvindt ineen gezin, is het uithuisplaatsen van kinderen een uiterste maatregel {althans zo heet het, maar er wordt op geloof  gegokt}  die kan worden genomen om hen te beschermen. Uithuisplaatsingsbeslissingen zijn één van de moeilijkste beslissingen waarmee professionals in de jeugdzorg worden geconfronteerd, omdat deze beslissingen een drastische impact hebben op het leven van kinderen en hun ouders.

Wetenschappelijk feit:

Vanwege deze grote impact is het van uiterst belang dat uithuisplaatsingsbeslissingen met zo groot mogelijke zekerheid kunnen worden genomen en leiden tot de best mogelijke uitkomsten voor de ontwikkeling van kinderen.

Beslissen over uithuisplaatsingen is zeer ingewikkeldniet alleen vanwege de complexiteit en onvoorspelbaarheid van problemen in gezinnen waarin kindermishandeling plaatsvindt, maar ook omdat professionals vaak tegenstrijdige en onvolledige informatie krijgen, onder tijdsdruk werken en een hoge caseload hebben (Munro, 1999, 2008), {en een tegenzin hebben te laten diagnosticeren met ópen onderzoeksvragen en zonder overleg met of voorlichting aan het gezin}.

Bovendien ontbreken momenteel bewezen effectieve procedures om uithuisplaatsingsbeslissingen te ondersteunen {binnen de jeugdzorg zelf; de gezondheidszorg wordt genegeerd}.

De complexiteit van uithuisplaatsingsbeslissingen wordt tevens weerspiegeld in wetenschappelijke studies waaruit blijkt dat er vaak gebrekkige overeenstemming bestaat tussen professionals (Bartelink, Ad-dink, Udo, van der Haar-Bolwijn, & van Yperen, 2019; Bartelink, van Yperen, & ten Berge, 2015; Britner & Mossler, 2002) en dat subjectieve factoren invloed uitoefenen op het beslisproces (Benbenishty et al., 2015; Munro, 1999). Het is dus van groot belang dat meer onderzoek wordt uitgevoerd naar effectieve procedures om de kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen te verbeteren.

Eén mogelijke procedure die zou kunnen bijdragen aan een verbeterde kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen  is om met behulp van een bewezen effectieve interventie een dynamische beoordeling van de opvoedingscapaciteiten van ouders uit te voeren (Cyr & Alink, 2017; Cyr et al., 2012; Harnett, 2007). {Dat kan met specialisten.}.

Interventies (diagnostisch onderzoek) kan werken:

Gehechtheidsinterventies gericht op het vergroten van de sensitiviteit van ouders zouden hier mogelijk geschikt voor kunnen zijn.

Informatie over de vooruitgang die ouders laten zien na dit soort interventies (of het gebrek daaraan) kan namelijk een belangrijke indicatie geven van de mate waarin zij in staat zijn om belangrijke opvoedingsvaardigheden te verbeteren,waarmee de kwaliteit van de ouder-kindrelatieen daarmee ook het welzijn van het kindkan worden bevorderd (Cyr & Alink, 2017; Cyr et al., 2012).

Wetenschappelijk onderzoek op dit gebied is echter nog zeer schaars {binnen het eigen jeugdzorgonderzoek, zoals bij NJi of ZonMW, doch buiten de jeugdzorg bestaat er wel inzichten}.

In dit proefschrift werd onderzocht of gehechtheidsinterventies kunnen bijdragen aan een verbeterde kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen voor gezinnen met jonge kinderen. Daarnaast werd onderzocht welke ouders meer of minder baat hebben bij gehechtheidsinterventies in deze context.

 

Subjectieve factoren beïnvloeden uithuisplaatsingsbeslissingen:

Verschillende onderzoeken hebben uitgewezen dat beslissingen in kinderbeschermingszaken worden beïnvloed door subjectieve factoren. Zo is aangetoond dat er verschillen bestaan tussen ervaren en onervaren professionals en tussen pedagogen en kinderrechters wanneer zij dezelfde casus beoordelen (Britner & Mossler, 2002; Devaney, Hayes, & Spratt, 2017; Fleming, Biggart, & Beckett,2015). Ook is in verschillende studies gevonden dat persoonlijke opvattingen van professionals samenhangen met hun oordeel over een casus (Bartelink et al., 2018; Davidson-Arad & Benbenishty, 2010).

In de eerste studie die staat beschreven in dit proefschrift (hoofdstukken 2 en 3), werden verschillende vignetten over geanonimiseerde en ingekorte casussen van de Raad voor de Kinderbescherming voorgelegd aan 144 professionals (medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming, gezinsmanagers en kinderrechters) en masterstudenten (Pedagogische Wetenschappen en Jeugdrecht) die een belangrijke (toekomstige) rol spelen in het beslisproces. We vroegen elk van hen om vier casussen te lezen en aan te geven wat voor beslissing ze zouden nemen of adviseren met betrekking tot een mogelijke uithuisplaatsing van het kind. We vonden dat twee subjectieve factoren van invloed waren op deze beslissingen: de attitude van de deelnemers ten opzichte van de schadelijkheid van uithuisplaatsingen {m.n. de hypocognitie m.b.t. de schadelijke aspecten van een beschermingsmaatregel} en hun mindset ten opzichte van de capaciteit van ouders om te veranderen. Deelnemers die een negatievere attitude hadden ten opzichte van uithuisplaatsingen (in andere woorden: een uithuisplaatsing als schadelijker beschouwden voor kinderen) besloten minder vaak tot een uithuisplaatsing. We vonden dat kinderrechters in het algemeen een negatievere attitude hadden ten opzichte van uithuisplaatsingen dan medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en gezinsvoogden {op de gegevens die de niet-diagnostisch-bevoegde gezinsvoogden wilden en konden voorleggen}.

Met betrekking tot mindset vonden we dat deelnemers met een meer vaste mindset  ten opzichte van verandering (in andere woorden: niet geloven dat ouders in staat zijn om hun gedrag te veranderen) vaker besloten tot een uithuisplaatsing.

Het aantal jaren werkervaring, de professionele achtergrond en de attitude ten opzichte van de effectiviteit van uithuisplaatsingen hadden geen van alle invloed op het beslisproces.

Deze bevindingen zijn in lijn met eerder onderzoek waaruit naar voren kwam dat individuele eigenschappen van professionals het beslisproces beïnvloeden (Bartelink  et al., 2018; Davidson-Arad & Benbenishty, 2010, 2016). Een verklaring voor deze bevindingen is dat het door de diversiteit, onvoorspelbaarheid en 'complexe samenhang' van de problemen die spelen in ‘mishandelende gezinnen’ {Vals axioma!} zeer moeilijk is om het toekomstig welbevinden van kinderen te voorspellenen daarmee ook om uithuisplaatsingsbeslissingen goed te kunnen onderbouwen. {Deze stelling houdt een niet onderzocht, vals axioma in!}.

Dit verklaart tevens waarom regelmatig wordt gevonden dat professionals, ondanks het bestaan van gestructureerde richtlijnen en risicotaxatie-instrumenten, {die een indicatieve betrouwbaarheid hebben trussen 70 en nul (0)% en dus nopen tot diagnostiek}, tot verschillende conclusies komen over eenzelfde casus (Bartelink et al., 2015).

Wanneer het beslisproces verrijkt kan worden met concreter bewijs met een voorspellende waarde voor het toekomstig welzijn van kinderen, zou dit mogelijk tot betere uithuisplaatsingsbeslissingen leiden. In hoofdstukken 2 en 4 van dit proefschrift werd een procedure geëvalueerd die hier mogelijk aan zou kunnen bijdragen.  ……

{Er wordt melding gemaakt van VIPP-SD, als betrouwbare mogelijke interventie, doch dat moet door specialisten ingevuld worden en niet door jeugdzorgwerkers, en heeft een betrouwbaarheid van ca. 75% zoals werd uitgelegd op de introductie te Amsterdam.}

 

Dynamische ouderschapsbeoordelingen in het beslisproces:

Een belangrijk onderdeel van het beslisproces is een beoordeling van de opvoedingscapaciteiten van ouders. Richtlijnen  voor uithuisplaatsingsbeslissingen schrijven voor dat als eerste een crosssectionele risicotaxatie zou moeten worden gemaakt over de balans tussen de ontwikkelingsbehoeften van het kind en de huidige opvoedingscapaciteiten van ouders (Bartelink, ten Berge, & van Vianen,2017). {En uiteraard zou dat ingevuld dienen te worden door specialisten, met dan een indicatieve waarde van hooguit 70%, maar vaker 35%, nodig om daarop te diagnosticeren en voor te lichten.} Indien dit niet tot een eenduidige conclusie leidt over het al dan niet uithuisplaatsen van het kind, zou een meer dynamische beoordeling van de opvoedingscapaciteiten móéten plaatsvinden, waarbij wordt geëvalueerd in hoeverre ouders in staat zijn om binnen een bepaalde periode te profiteren van aangeboden hulpverlening {waarbij de aangeboden hulpverlening door de gezinsvoogdij of drangzorg veelal niet het niveau haalt van kinderrecht IVRK24 lid 1, en er dus geen sprake is van objectieve gezondheidzorg!}. Hoewel nog vrijwel geen empirisch onderzoek is gedaan op dit gebied, biedt het raamwerk van Harnett (2007) hier goede kaders voor. ….. . . . . .

 

Conclusie

Beslissen over uithuisplaatsingen is zeer complex. Met dit proefschrift hopen we enkele aanknopingspunten te bieden voor één manier waarop uithuisplaatsingsbeslissingen mogelijk kunnen worden verbeterd. De resultaten van dit proefschrift bevestigen dat het beslisproces wordt beïnvloed door subjectieve factoren, waaronder de persoonlijke opvattingen van professionals en hun mindset. Omdat we beargumenteren dat het implementeren van een gehechtheidsinterventie in het beslisproces de kwaliteit van uithuisplaatsingsbeslissingen kan verbeteren, hebben we de effectiviteit van een dergelijke procedure onderzocht.

Onze hypothese werd deels bevestigd in dit proefschrift: we vonden bewijs voor een verhoogde betrouwbaarheid, maar niet voor een verbeterde validiteit van beslissingen {want beschuldige ouders zijn reeds aangeslagen!}.

Als we deze bevindingen samennemen met internationaal bewijs (Cyr et al., 2012), kunnen we voorzichtig concluderen dat {specialistische} gehechtheidsinterventies kunnen bijdragen aan verbeterde uithuisplaatsingsbeslissingen.

Meer onderzoek is echter nodig om te achterhalen op welke manier dit het beste geïmplementeerd zou kunnen worden in Nederland {wat vreemd is omdat er gezondheidszorg met academisch deskundigen bestaan}.

Tot slot hebben we in dit proefschrift aangetoond dat de meest {door jeugdzorg} getraumatiseerde ouders minder vooruitgang lieten zien na een gehechtheidsinterventie. {Dit wijst op de noodzaak om vooraf aan beschuldigen degelijk goed voor te lichten en diagnostiek aan te bieden, met uitleg, daar ouders het verschil tussen ondeskundige jeugdzorg en deskundige gezondheidszorg vooraf niet kennen}. Dit impliceert dat het belangrijk is om rekening te houden met individuele verschillen tussen gezinnen en dat deze groep ouders wellicht een meer trauma-sensitieve interventieaanpak behóéft. Op deze manier kunnen niet alleen meer ouders optimaal profiteren van gehechtheidsinterventies, maar kunnen hiermee ook meer valide beoordelingen van hun opvoedingsvaardigheden worden gemaakt. 

___________________________________________________________________________

Eindconclusie:

- De ene wetenschapper vindt dat bij beslissingen tot wegplaatsen van een kind er (eerst) een diagnostischer interventie moet plaatsvinden om schade te voorkomen en mogelijk een beschermingsmaatregel kan worden voorkomen,

- Anderzijds werd gevonden dat jeugdzorgprofessionals te ondeskundig zijn in kennis om geen valse herinneringen op te wekken in het kind, dat tot ‘munitie’ kan leiden tot een verzoek wegplaatsen van het kind,

- Waarnaast recente wetenschappen aantonen dat een beschermingsmaatregel schadelijke aspecten kent die als contra-indicatief meegewogen dienen te worden bij de rechter.

 

Zo behoort naar wetenschap de  kinderrechter  deze  prangende onderzoeksvragen  te wegen:

 

1. Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of Uithuisplaatsing (UHP) niet uitgelegd en bewezen te worden dat de ouders de ‘aantoonbaar verstrekte voorlichting om een beschermingsmaatregel te voorkomen aantoonbaar niet of duidelijk onvoldoende hebben geaccepteerd?<1> >{noot: 1: Artkel 255 BW1  lid 1.  "De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling (gezinsvoogdij) indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling èrnstig wordt bedréígd, èn

   a. de zorg die in verband met het wègnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of ònvoldoende wordt geàccepteerd,  èn

   b. de verwàchting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn{?}, de veràntwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, {niet?!} in staat zijn te dragen." Zelden krijgen ouders bedoelde voorlichting vooraf}.

 

2. Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of UHP niet bewezen te worden, in volgbare  uitleg, dat de vermeende ‘ernstige bedreiging’ thuis zoveel ernstiger is dan de ernstige schade  die bij het uitvoeren van een beschermingsmaatregel wetenschappelijk aangetoond gepaard gaat?

 

3.  Waarom wordt er geen diagnòstieke nulmeting – vòlgens beroepscode – uitgevoegd en als bewijs bij het verzoek naar de kinderrechter verstrekt, zeker wanneer ouders er om vragen c.q. bij onenigheid, en is er groot verzet wanneer ouders dan een beroep doen op artikel 810a Rechtsvordering, alsof ouders, met legaal gebruik maken van BW1:247 en artikel 24 lid 1 van het prevalerend internationaal kinderrechten­verdrag, “tegenwerken”, “niet accepteren”?  Het  “niet accepteren” wordt nimmer aangetoond. Het vooraf goed en breed voorlichten, met dan een keuze, ook niet. -{Gedragswetenschappers zien tegen hun beroepscode in het cliëntsysteem niet, en mogen dus geen [diagnostisch] advies geven}.

 

4.  Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of UHP niet uitgelegd te worden op welke basis de verwàchtingen [naar sub  b lid 1  uit BW1:255], verwàchtingen door een sociaal werker c.q. jeugdzorgwerker,  gebaseerd zijn – op basis van de feitelijkheden van ontwikkelingspsychologische of pedagogische wetenschappen?   

 

5.  Waarom is BW1:265b zo vaag gecodificeerd<2> om een kind door een laagopgeleide bij een G.I. uithuis te mogen plaatsen, terwijl dat wetenschappelijk gezien aan veel duidelijker eisen zou moeten voldoen vanwege de tegenhanger, de [wetenschappelijk] aantoonbare schade [viii] van zulk maatregel?  >{noot: 2BW1:265b lid 1. "Indien dit noodzakelijk is ‘in het belang van de verzorging en opvoeding’ van de minderjarige of tot 'onderzoek' van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de {ondeskundige} gecertificeerde instelling (G.I.), bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen." -{Vaak is dat geen diagnostisch open onderzoek conform IVRK24 lid 1.  Daarom zouden ouders voorlichting behoren te krijgen, wanneer ze hoogwaardiger gezondheidszorg wensen, en kennis te hebben van Rv810a.   Ouders moeten dus ongezegd zèlf actief zijn op onbekende wegen.}  

 

6.  Hoe komt het dat aan scheidende ouders niet dírect (bij ruzie, bij politie gemeld, of bij inschrijven bij scheidingsrechtbank) een [internet]training  van bijv.  Villa Pinedo  wordt aangeboden, en de G.I. bij een omgangs-OTS zich niets aantrekken van voorlichten (BW1:262) en de door G.I.’s verkregen mogelijkheden in  https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/omgangssabotage-g-i ? Er wordt veel geklaagd over het afwachten, uitstellen, aanmodderen en escaleren door de G.I.. -{Deze vragen zijn ook aan de RvdK voorgelegd, zonder antwoord/ Awb}.

 

Waar deze vragen wegens recente wetenschap  van groot belang worden voor de ontwikkeling, hechting  en  veiligheidsgevoel van de opgroeiende, zou toch deze wetenschappelijke inzichten als bedreigend voor het jeugdzorgkind, méégewogen [dienen te] worden, tegen de vermeende bedreigingen die de niet-diagnostisch-bevoegde jeugdzorgwerkers denken te zien, temeer daar Cora Bartelink,[xv] 2018, in haar proefschrift bevond; dat hun beslissingen van onder hypocognitie te sterk gekleurd werden door eigen (jeugd)ervaringen; en zegt de titel van het proefschrift van René Clarijs, 2013, niets?: “De Tirannie in de Jeugdzorg”?!

Bovenstaand internetartikel met een combinatie van wetenschappen, van feiten, geve duidelijkheid waaraan rechters zich bij waarachtige rechtsvinding dienen te houden.

Ouders mogen dit artikel afdrukken, al komen dan de onderbouwende links niet tot uiting, tenzij ouders de belangrijkste ook afdrikken en genummerd als productie inleveren.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Wat te denken aan de vele bedenkingen tegen het gevolg van een beschermingsmaatregel? Zoals op https://www.ggznieuws.nl/peter-dijkshoorn-uithuisplaatsing-van-een-kind-is-een-catastrofe/ !!!

Er wordt geen preventieve ìnhóúdelijke voorlichting verstrekt!

 

Peter Dijkshoorn: "Uithuisplaatsing van een kind is een catastrofe"

 

 

16 mei 2019 – Peter Dijkshoorn, bestuurder GGZ Nederland en kinder- en jeugdpsychiater en bestuurder bij Accare roept op om meer onderzoek te doen naar de wijze waarop het stijgend aantal uithuisplaatsingen van kinderen kan worden verminderd.

Dijkshoorn: ‘Na recente dodelijke ongevallen op snelwegen las ik dat Rijkswaterstaat na zo’n catastrofe elke keer onderzoekt of situaties nog weer verbeterd kunnen worden. Dus, er is een slachtoffer, dan wordt onderzoek gedaan en er wordt verbetering aangebracht: vangrails, bochten, gescheiden rijrichtingen, verlichting, helmplicht, minder kruispunten, veiliger opritten, drankgebruik etc. En dat steeds weer. Gevolg? Met veel meer inwoners en veel meer verkeer is het aantal verkeersdoden spectaculair afgenomen van 2546 in 1974 naar 687 in 2018. De overheid streeft naar 0 dodelijke ongevallen.’

Met uithuisplaatsingen van kinderen gaat dat heel anders. Uithuisplaatsing wordt dan ook meer als oplossing gezien dan als catastrofe. Dat is een vergissing. Een uithuisplaatsing is soms misschien nodig, maar bovenal toch echt catastrofe voor het kind, zijn ouders en broertjes en zusjes. En hoeveel onderzoek doen we na de catastrofe van die uithuisplaatsing om dat in de toekomst steeds vaker te kunnen voorkomen? Nul, 0.

Bij verkeersongelukken wordt dus onderzoek gedaan naar alle denkbare factoren die een rol kunnen spelen bij verminderen van het aantal ongelukken. En dat leidt tot verbeteringen. Logisch. Kan dat dan niet bij uithuisplaatsingen? Natuurlijk wel. Maar we doen het niet. Gevolg voor het aantal uithuisplaatsingen? In 1997 waren er in Nederland 26.000 uit huis geplaatste kinderen. In 2018 46.000 (NJI). Op weg naar 2x zoveel.

Welke factoren hebben we zoal die een rol kunnen spelen bij uiteindelijk uit huis plaatsen, die we zouden kunnen onderzoeken en waar we dus in kunnen verbeteren? De weg naar uithuisplaatsing begint altijd jaren voordat het zo ver is. Er zijn dus al die jaren al factoren die mogelijk te beïnvloeden zijn, zoals

  • Hebben we deskundige aandacht voor de aanstaande ouder die als kind getraumatiseerd is geraakt, of die geen opvoedvaardigheden heeft meegekregen?
  • Hebben we een cultuur waarin ouders zonder schaamte of angst durven zeggen dat ze opvoeden moeilijk vinden?
  • Hebben we overal wijkteams die erom bekend staan dat het fijn is om daar naar toe te gaan, omdat je zonder gevoel van veroordeling welkom wordt geheten en hulp aangeboden krijgt als je zegt dat je de laatste tijd je kind een paar keer geslagen hebt en dat jullie altijd ruzie hebben?
  • Hebben we voor kwetsbare ouders en kinderen, waarvan we weten dat die ondanks hun liefde en hun goede wil moeilijk te ondersteunen zijn in de opvoeding de best toegeruste hulpverleners ingezet?
  • Zijn we overal in staat goed af te wegen wat een beter resultaat oplevert bij een “risicogezin”: snel ingrijpen en het kind weghalen uit de dreiging, of situatie nog even laten bestaan en er de best bekend werkzame ambulante zorg op te zetten?
  • Hebben we van elke gezinssituatie waar risico’s lijken te zijn vanaf moment 1 gewerkt met een hoogwaardige probleemanalyse?
  • En hebben we elk risicogezin best werkzame zorg aangeboden en hebben we dat gedaan op basis van zo’n probleemanalyse?
  • Is armoede als oorzakelijke en onderhoudende factor in kaart gebracht en aangepakt?
  • We weten van ouders in complexe opvoedsituaties dat zij vaak getraumatiseerd zijn en dat trauma tegenwoordig relatief gemakkelijk door hoogwaardig geschoolde mensen te behandelen is. Zijn alle ouders bij signalering van onveiligheid deskundig gescreend op trauma? En zijn ze behandeld?
  • Hebben we een cultuur waarin we met kinderen en jongeren die mishandeld zijn in goed vertrouwen het gesprek dat zij een wat groter risico hebben later zelf ook een niet zo handige ouder te zijn? En bespreken we met hun dat het prachtig is dat ze dan hulp vragen, dat dat enorm gewaardeerd wordt en dat ze dan goede en goed werkzame hulp krijgen?

We leren aantoonbaar heel veel van de intens verdrietige situaties van dodelijke verkeersongelukken. Zullen we nu ook overal systematisch gaan leren van de intens verdrietige situaties waarin gezinnen leven op weg naar en vervolgens na uithuisplaatsing? En dan gaan voor een groot doel, streven naar 0 uithuisplaatsingen?

Peter Dijkshoorn
(In 2021: voorheen) : Bestuurder GGZ Nederland,
Kinder- en jeugdpsychiater en bestuurder Accare,
Adviseur effectieve jeugdhulp Ondersteuningsteam Zorg voor Jeugd.

 

                          Hèt  'vergeten'  kinderrecht :

          *: